8 DINSDAG 1 FEBRUARI 1921. die haast niet af te werken is, en nu komen Burgemeester en Wethouders nog met dergelijke verrassingen. Stemt de Raad dit voorstel af, dan is het niet de schuld van den Raad, dat de menschen voorloopig geen wachtgeld krijgen, doch van Burgemeester en Wethouders, die ons met dergelijke voorstellen overvallen. De heer Bots. M. d. V. Het adres is van 6 Januari, maar Burgemeester en Wethouders moesten allerlei inlichtingen inwinnen en daarvan zijn 1. 1. Zaterdagmiddag de laatste ingekomen. Speciaal wat de wachtgeldregeling betreft, waren wij in afwachting of daaromtrent door den Bond van Leidsche Industrieelen een beslissing zou worden genomen. Waar het aanvankelijk de bedoeling was Maandag Raadsvergadering te houden, konden wij dus niet meer, in verband met den beschikbaren tijd, met breed gemotiveerde stukken bij den Raad komen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de door den heer Bots, namens Burgemeester en Wethouders, gedane voorstellen dadelijk in behandeling te nemen, wordt in stem ming gebracht en met 23 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, Splinter, Mevr. DubbeldemanTrago, de heeren Wilmer, Stijnman, van Eek, Heemskerk, Schoneveld, Bisschop, Mevr. BaartBraggaar, de heeren Sanders, van Stralen, Kuivenhoven, Groeneveld, Meijnen, Wilbrink, Oostdam, Bots, van der Pot, van Hamel, van der Lip, Knuttel en de Voorzitter. Tegen stemmen: de heeren Sijtsma, de Lange, Rotteveel, Mulder en Eerdmans. De Voorzitter. Ik stel dus deze voorstellen aan de orde. De beraadslaging wordt geopend. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik geloof wel met genoeg doening te kunnen constateeren, dat door Burgemeester en Wethouders op zeer royale wijze de zaak der werkloosheid en alles wat daaraan vastzit onder het oog is gezien. In tegenstelling met den heer van Stralen, die van meening was, dat het College lang niet op afdoende wijze had overzien de maat regelen, welke ten opzichte van deze zaak konden worden genomen, ben ik van oordeel, dat Burgemeester en Wet houders hebben gedaan hetgeen te dezen opzichte kon worden verricht. Het spreekt van zelf, dat ten opzichte van een zoo belangrijk vraagstuk als de werkloosheid nooit te zeggen is, dat die maatregelen geheel afdoende zullen zijn, maar voor het overige vermeen ik wel ik wil dat ook toegeven dat Burgemeester en Wethouders datgene hebben gedaan wat zij, de omstandigheden in aanmerking genomen, op dit oogenblik konden doen. Ik zou dan ook zeer kort kunnen zijn en mij niet in de discussie begeven, indien ik niet meende een paar punten in het betoog van den heer van Stralen recht te moeten zetten. Vooreerst is er een tegenstrijdigheid te ontdekken in de woorden van den heer van Stralen, waar hij eerst zeide, dat de mogelijkheid misschien bestond, dat Burgemeester en Wethouders ook maatregelen hadden overwogen, waardoor de arbeiders in de metaalindustrie, onder wie een uitdrukking van den heer van Stralen flinke knapen zijn, als grond werkers te werk konden worden gesteld, terwijl hij zelf later zegt ik ben het daarmede geheel eens dat er hier nog grondwerkers zonder werk loopen en dat men dus, als men die metaalbewerkers in het grondbedrijf werkzaam stelde, er toe zou medewerken om de werkloosheid onder de grond werkers nog grooter te maken. Dan is mij ook dit in het betoog van den heer van Stralen opgevallen. Hij spreekt telkens van grondwerkers en andere ongeschoolde arbeiders, maar die uitdrukking is aller minst gelukkig gekozen. Onder de grondwerkers heeft men ook geschoolde en ongeschoolde arbeiders. Geschoolde grond werkers loopen op dit oogenblik zonder arbeid, en als wii de metaalarbeiders plaatsen in het grondbedrijf, dan werken^ wij er toe mede om de geschoolde grondwerkers aan minder werk te helpen. Zooals gezegd, in elk geval keur ik het beleid van Burge meester en Wethouders iri deze zeer goed, maar ik wil toch ondersteunen het denkbeeld van den heer van Stralen om de uitkeeringaan de uitgetrokkenen ook te laten loopen over de vakorganisaties, waardoor meer het karakter van armenzorg aan deze ondersteuning wordt ontnomen. Verder wil ik vragen of het door den Wethouder genoemd bedrag van ƒ1000.voorloopig wel genoeg is om te voorzien in die uitkeeringen. Ik zou mij er alleen bij kunnen neerleggen wanneer de toezegging gedaan werd, dat, als men met dat bedrag niet toekwam, toch zou doorgegaan worden met de uitkeeringen, terwijl dan later voor dit doel een aanvullend crediet zou aangevraagd worden. Dan is door den heer van Stralen iets ter sprake gebracht wat betrekkelijk buiten deze zaak omgaat. Het betreft een zeer ernstig feit, dat zich voorgedaan zou hebben bij het bouwwerk van »de Goede Woning". Wanneer het juist was, dat aan dat werk stelselmatig Katholieke arbeiders geplaatst werden en daardoor anders- gezinde arbeiders achtergesteld zouden worden, dan zou ik de eerste zijn om dat in hooge mate af te keuren. Evengoed als wij in den Haag afgekeurd hebben dat daar de Katholieke arbeiders stelselmatig achtergesteld werden bij anderen, zouden wij hier afkeuren wanneer andersgezinde arbeiders achteruit gezet werden. Maar mij is van deze zaak ook iets meer bekend en ik wil dienaangaande dan ook openlijk het een en ander mededeelen. Ten aanzien van de quaestie van de ontslagen gevangenen kan ik niets mededeelen; daarvan weet ik niets; maar wat de Katholieke arbeiders betreft, kan ik wel iets mededeelen. Reeds enkele dagen nadat de werkzaamheden aan den Mare- singel ten behoeve van »de Goede Woning" begonnen waren, bereikte mij de klacht dat Katholieke arbeiders door den uitvoerder van het werk stelselmatig geweerd werden, zoo zelfs dat een van de daar werkzame arbeiders verklaarde, dat Katholieke arbeiders daar nooit werk zouden vinden. Als gevolg daarvan heb ik mij, in overleg met het bestuur van de Katholieke vakvereeniging van bouwvakarbeiders, onmiddellijk gewend tot den aannemer, te Rotterdam wonende, om een verklaring, of door hem geene Katholieke arbeiders te werk gesteld zouden worden. Daarop is door hem te kennen gegeven, dat hij er absoluut geen bezwaar tegen had om ook Katholieke arbeiders aan dit werk te werk te stellen, maar naar aanleiding van zijn klacht dat zich geene Katholieke arbeiders aanmeldden voor dit werk, is door mij geantwoord, dat het door mij medegedeelde toch terdege juist was, en dat ik namen en feiten zou kunnen noemen ten bewijze dat Katholieke arbeiders daar geen werk konden krijgen, terwijl modern en syndicalistisch georganiseerden op hetzelfde moment werden tewerkgesteld. Toen is hem door mij in overleg met het bestuur van de bouwvakarbeidersvereeniging een lijst ter hand gesteld van de Katholieke werkloozen, die te Leiden rondloopen. Dit is een geheel andere lezing dan die, welke de heer van Stralen van de feiten meende te moeten geven. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil beginnen met er mijn groote teleurstelling over uit te spreken, dat deze zaak eerst thans hier aan de orde komt. Waar het adres reeds van 6 Januari dagteekent, had reeds veertien dagen eerder een ver gadering kunnen worden belegd, waarin werd besloten iets voor de werkloozen te doen. Nu zal mij hetzelfde worden tegengevoerd wat naar aanleiding van de woorden van den heer de Lange is gezegd, namelijk dat vele conferenties met allerlei belanghebbenden moesten plaats hebben. Die conferenties mogen noodig zijn in het stelsel van Burgemeester en Wethouders, die het zwaartepunt leggen in de wachtgeldregelingen, maar, als het besef had voorgezeten, dat in de eerste plaats voor een uitkeering aan de werkloozen moest gezorgd worden, dan hadden dergelijke conferenties, indien zij noodzakelijk waren, kunnen zijn voorafgegaan door een alvast ingrijpen van de gemeente op zich zelf. Wat is een behoorlijke zorg voor de werkloozen Een behoor lijke zorg voor werkloozen kan geen andere zijn dan een, die het volle loon verschaft met productief werk en, als de gemeente geen kans ziet dat productieve werk te verschaffen, het volle loon zonder werk. Wij eischen, dat de arbeiders niet onder de werkloosheid, welke een verschijnsel is van deze kapitalis tische maatschappij en van de daarin bestaande ordelooze productiewijze, een verschijnsel voortkomend uit de verarming, door den wereldoorlog geboren, gebukt zullen gaan en eenvoudig het volle loon zullen krijgen in geval zij geen werk hebben. Ik heb het volste recht dat te eischen, omdat daar, waar mijn partijgenooten de staatsmacht in handen hebben, de werkloos heid volledig is opgeheven. Daar is voor ieder, die werken wil, tegen het volledige loon werk te krijgen. Het is heel gemakkelijk om, zooals ik den heer Sijtsma daar hoor doen, op kletserige wijze te zeggendaar geloof ik niets van De heer Sijtsma. De heer Dubbeldeman zegt dat. De heer Dubbeldeman. Ik zeg niets! De heer Knuttel. Kijk eens, mijnheer Sijtsma, ik vind dit een te ernstige zaak om er grapjes mede te maken. De heer Sijtsma. Laat Rusland er dan buiten! De heer Knuttel. Dat doe ik niet, omdat de toestanden, welke daar bestaan, mij het volste recht geven dien eisch te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 8