DINSDAG 1 FEBRUARI 1921.
5
Wanneer men daarbij nog rekent de personen, die niet
verplicht zijn zich bij de Arbeidsbeurs te laten inschrijven,
omdat zij öf van de werkloosheidsverzekering uitgetrokken
zijn, öf daarvan nog niet trekkend zijn öf geen lid zijn van
een werkloozenkas in het algemeen, dan kan men veilig aan
nemen dat men niet te hoog schat, als men het aantal werk-
loozen hier stelt op een kleine duizend personen.
Blijkens hetgeen de Wethouder zoo even zeide, vindt hij
dat niet onrustbarend. Ik acht het wel onrustbarend, vooral
in verband met het feit, waarop ook de Voorzitter in zijn
nieuwjaarsrede gewezen heeft, dat wij nog een scherpere crisis
tegemoetgaan en dat dus vrijwel vaststaat, dat de werkloosheid
nog in omvang zal toenemen.
De Wethouder heeft opgenoemd verschillende werken, welke
in voorbereiding zijn of waaraan binnenkort begonnen zal
worden, maar het komt mij toch voor, dat in dezen kritieken
toestand door het gemeentebestuur nog te weinig aandacht
geschonken wordt aan hetgeen nu geschieden moet om in de
gevolgen van deze crisis te voorzien.
Ik wil herinneren aan een feit, waaruit mijns inziens blijkt,
dat er te weinig aandacht geschonken wordt aan een punt,
hetwelk in deze crisis van belang is, namelijk om door het
verschaffen van werk de werkloosheid te bestrijden. Het is
toch als het allerbelangrijkste te achten, dat zooveel mogelijk
getracht wordt van gemeentewege de werklooze arbeiders van
werk te voorzien.
Ik wijs er dan op, dat de in 1917 door den Raad ingestelde
commissie voor de werkverschalfing, een officieel lichaam dus,
het zelfs in dezen tijd van groote werkloosheid van niet
genoegzaam belang acht om eens te overwegen wat in dezen
kritieken toestand gebeuren moet.
Die commissie heeft sedert hare instelling in 1917 nog
slechts drie malen vergaderd, terwijl uit de instelling der
commissie in het betreffend praeadvies van Burgemeester en
Wethouders, dat ik er nog eens op nagelezen heb, blijkt, dat
hun standpunt was dat de instelling der commissie beslist
noodzakelijk was, vooral in verband met de economische crisis,
welke ongetwijfeld na den oorlog zou komen.
In dien geest was toenmaals ook gesteld het adres van den
Nederlandschen Bond voor Werkverschaffing.
Wij beleven nu het feit dat, terwijl wij midden in die crisis
zitten, die commissie het niet noodig acht maatregelen te
beramen om in die groote werkloosheid te voorzien.
Wellicht zal mij van de zijde van Burgemeester en Wet
houders toegevoegd worden, dat zij te dien opzichte als College
diligent zijn en dat het thans, nu een zoo groote reeks van
werken reeds in voorbereiding of in uitvoering is, niet
noodig is dat de Commissie voor Werkverschalfing gaat zinnen
op maatregelen om de werkloosheid verder te bestrijden;
maar ik meen toch, dat het van het grootste belang is te
achten, dat in dezen tijd die Commissie ik zou haast zeggen
ten minste eenmaal per week bij elkaar komt om te overwegen,
of in een bepaalde richting iets te doen is. Wat geeft het of
er een Commissie voor Werkverschaffing bestaat, als zij zich
verder van hare eigenlijke taak niets aantrekt?
Ik heb er eens op nagezien het Verslag van de Vereeniging
ter bestrijding van werkloosheid, dat in maandelijksche
afleveringen verschijnt en waaruit blijkt, dat voortdurend een
grooter aantal gemeenten bezig is met het treffen van maatregelen
tot werkverschaffing, teneinde uitbreiding van de werkloosheid
te voorkomen. Ik zou van die gemeenten een lijstje kunnen
geven, maar voorloopig zal ik dat nalaten. Burgemeester en
Wethouders doen op dit oogenblik niet anders dan in uitzicht
stellen, dat misschien voor een van de vakken, welke bij de
crisis betrokken zijn, namelijk de bouwvakken, een oplossing
is te vinden. Daarbij wordt vergeten, dat er nog andere vak
arbeiders werkloos zijn, die even goed op deze wijze door de
gemeente aan werk kunnen worden geholpen. Ook zouden
bijvoorbeeld de metaalbewerkers, in het algemeen stevige
knapen, in het bouwbedrijf als grondwerkers en dergelijken
te werk gesteld kunnen worden. Voor mij staat het vast, dat,
als door de gemeente daarvoor geen bepaalde werken worden
aangewezen, van de voorziening in de werkloosheid onder die
menschen geen sprake zal zijn, omdat hetgeen de Wethouder
Bots heeft opgenoemd waarschijnlijk zelfs onvoldoende zal zijn
om de werklooze arbeiders in de bouwvakken aan werk te
helpen. Gedurende het geheele jaar 1920 heeft toch, ofschoon
er voortdurend gebouwd werd, in de bouwvakken werkloosheid
geheerscht, niet onder de groepen van geschoolde arbeiders,
zooals metselaars en timmerlieden, maar onder de grondwerkers
en opperlieden, van wie een groot percentage werkloos is
geweest.
Wenden wij dus geen andere middelen aan, dan zal die toe
stand zoo blijven en zal niet het volle percentage werklooze arbei
ders in de bouwvakken aan werk geholpen kunnen worden, laat
staan, dat aan andere arbeiders voortdurend werk verschaft zal
kunnen worden. Ik wijs er bijvoorbeeld op, dat onder de schilders
op dit oogenblik een groote werkloosheid bestaat, en nu weet ik
wel, dat dit, zooals ik daar hoor opmerken, seizoen-werkloosheid
is, maar ik meen toch, dat de gemeente, indien men van oordeel
was, dat voor die menschen iets moest worden gedaan, zeer
wel zou kunnen zorgen, dat er voor hen werk kwam. Ik her
inner aan het feit, dat in dat bedrijf eer; commissie is ingesteld
tot regularisatie der werkgelegenheid, welke commissie bezig
is dit vraagstuk te bestudeeren, en nu zou ik willen vragen
of Burgemeester en Wethouders niet, in afwachting van het
rapport dier commissie, kunnen beginnen met gemeente
gebouwen, die in het aanstaande voorjaar toch geverfd moeten
worden, thans, dus midden in den winter, een beurt te laten
geven, waardoor voorkomen zou worden, dat een 50-tal
schilders werkloos bleef rondloopen. Er komt bij, dat in
den Haag en Scheveningen, waar tot dusverre een groot aantal
Leidsche schilders werkzaam was, die menschen worden
ontslagen, omdat daar besloten is in de eerste plaats de
Haagsche schilders aan werk te helpen. Daardoor komen hier
nog meer werkloozen, die den geheelen winter zullen moeten
blijven rondloopen, als geen maatregelen worden genomen.
Het komt mij voor, dat het met een klein beetje goeden wil
wel mogelijk zal zijn dien schilders tegemoet te komen door
werken, welke in den loop van het jaar toch moeten plaats
hebben, reeds in het voorjaar te doen uitvoeren.
Verder herinner ik er aan, dat voortdurend 25% van de
arbeiders in de bouwvakken buiten de gemeente werkzaam
zijn, wat althans eenerzijds de werkloosheid helpt bestrijden,
omdat een groot percentage van de metselaars en timmerlieden
te Wassenaar en in andere dorpen in den omtrek werkzaam
is, maar het gevolg daarvan is, dat juist de ongeschoolde
arbeiders, de opperlieden, onder wie de werkloosheid zoo groot
is, werkloos blijven en voor een grooter deel werkloos worden,
omdat men in den omtrek alleen vraagt naar geschoolde
arbeiders. In de werkloosheid van de grondwerkers en opperlieden
moet dus worden voorzien.
De heer Bots heeft straks gezegd, dat het bouwplan van
«Tuinstadwijk" ongetwijfeld in 1921 tot uitvoering zou komen.
De heer Bots. Ik heb gezegd: «misschien".
De heer van Stralen. Dat is te veel een wissel op de toekomst
en daarom zou ik willen vragen of de gemeente niet de
uitvoering van die werken kan bespoedigen. Wat de gemeente
betreft, is het in kruiken en kannen, en het hangt er nu alleen
van af of het Rijk zijn voorschotten wil geven. Kunnen niet
op eenigerlei wijze middelen aangewend worden dat het werk
eerder uitgevoerd kan worden? Als aan dat werk kan begonnen
worden, dan staat het vast dat weder een tamelijk percentage
grondwerkers en andere ongeschoolde arbeiders aan het werk
zal kunnen gaan. In die richting moet gestevend worden, maar
daarvan blijkt op het oogenblik nog niet veel.
Dan heb ik nog een bepaalde klacht te bespreken, welke
hier op hare plaats is.
Mij is uit betrouwbare bron medegedeeld, dat een bouwver-
eeniging hier iets doet wat vooreerst aan de bestrijding der
werkloosheid niet ten goede komt en wat verder in strijd is
met bestaande voorschriften.
Door de bouwvereeniging «De Goede Woning" is ongeveer
een week geleden een begin gemaakt met het grondwerk. Nu
is ons gebleken, dat den uitvoerder van het werk is opgedragen
om uitsluitend Katholieke arbeiders daar aan het werk te stellen,
althans die te laten voorgaan. Hij heeft een lijst en daarop
staan in de eerste plaats de leden van den Katholieken
bouwvakarbeidersbond; dan de leden van den Katholieken
transportarbeidersbond en verder staan erop namen van verschil
lende menschen, die uit de gevangenis ontslagen zijn. Pas daarna
komen in aanmerking voor plaatsing bij het werk de moderne
arbeiders, en nu weet iedereen, dat laatstgenoemde arbeiders,
als zijnde het sterkst in aantal, ook het meest met werkloosheid
te kampen hebben.
Wat betreft de ontslagen gevangenen, ik wil niet zeggen
dat zij niet aan werk geholpen moeten worden. Ik meen, dat
de Vereeniging tot zedelijke verbetering van gevangenen
gewerkt heeft om dien menschen daar een plaats te geven,
maar men stelde mij de vraag, of die 50 of 60 werklooze
bouwvakarbeiders dan eerst ook in de gevangenis moeten
komen om aan werk geholpen te kunnen worden.
In elk geval meen ik, dat er aanleiding bestaat om op deze
klacht te wijzen. Ik meen, dat het niet aangaat, dat aldus een
bouwvereeniging, welke toch met Rijks- en gemeentegeld aan
het bouwen is, bevoorrechting schept ten aanzien van het
aanstellen van werklieden.
Mij is zelfs een buitengewoon sterk geval medegedeeldeen
Katholieke arbeider, die te Schiedam werk had, heeft daar
ontslag genomen en is met een briefje van dezen of genen
aan dit werk van «De Goede Woning" aan het werk gesteld.
Dat komt niet te pas. Voorkeur mag er niet zijn en zoodoende
neemt iemand, die reeds werk had, de plaats in van een
werklooze, die nu moet blijven rondloopen.
Ik hoop, dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders
daarnaar een onderzoek ingesteld zal worden.