30
DINSDAG 1 FEBRUARI 1921.
heer van Eek wensch ik het volgende te antwoorden. Wat
het eerste punt betreft, wil ik gaarne de toezegging doen,
dat wij de kwestie van den aftrek voor noodzakelijk levens
onderhoud opnieuw onder het oog zullen zien en voorts dat
wij zooveel mogelijk zullen tegemoet komen aan den wensch
om in dit opzicht tijdig met een voorstel te komen. Maar er
is één moeilijkheid, die de heer van Eek. wel zal weten,
namelijk dat er op het oogenblik nog een voorstel over dit
punt aanhangig is, zoodat, als wij binnenkort een voorstel
deden, dit heele werk tot monnikenwerk zou maken. Want
in het voorstel de Geer is ook opgenomen een bepaling, die
betrekking heeft op de percentages, die geheven mogen
worden bij den hoofdelijken omslag. Ik hoop dus, dat de
samenloop van omstandigheden niet van dien aard zal zijn,
dat ik aan dien wensch niet kan tegemoet komen, maar dat
het in onze macht zal liggen den Raad voldoende tijd te
geven voor de bestudeering van deze zaak.
Wat het door den heer Wilmer gesprokene betreft, wanneer
hij bedoelt dat wij bij het Rijk zullen aandringen op wijziging
van deze wet, dan kan ik dat niet ondersteunen, omdat ik
absoluut zeker weet, dat dit vergeefs zou zijn. Het heeft
17 jaar geduurd eer deze wet tot stand is gekomen en nu is
men zoo blij dat men van deze buitengewoon moeilijke zaak
af is, dat een verzoek van een gemeentebestuur aan den
Minister om nog eens weer met wijziging van die wet te
komen niet de minste kans van slagen heeft. Men kijkt de
eerste jaren, dat kan ik gerust zeggen, naar deze wet niet
meer om. Het mag waar zijn, dat er in die wet ook nog ge
breken zijn ik zal dat niet ontkennen maar ik geloof
dat elke poging om daarin op het oogenblik verandering te
brengen van te voren gedoemd is geen succes te hebben.
De heer Wilmer meent dat zal kunnen blijken, dat de
financieele voordeelen niet zoo groot zijn als zij lijken. Ik
geef toe dat de gemeente er in sommige opzichten op kan
achteruitgaan. Zoo betaalden bijvoorbeeld tot nog toe studenten,
die geen eigen vermogen hebben maar alleen een uitkeering
van hun ouders krijgen, hier tot nog toe belasting en zal dat
nu in het vervolg niet meer gebeuren. En zoo is het ook
mogelijk dat een minder juiste kennis van vermogens en in
komens bij den rijksinspecteur dan bij den gemeentelijken
inspecteur een zekeren achteruitgang in aanslag ten gevolge
kan hebben. Maar daaraan is wel wat te doen. Ik heb deze
zaak ook met den rijksinspecteur besproken en gevraagd:
halen wij er ten slotte niet meer uit. En toen heeft hij mij
gezegd, dat dit eigenlijk in de laatste jaren in totaal niet
meer het geval is; dat er gevallen zijn waarin de gemeente
wel een hooger belastbaar inkomen kon vaststellen maar, nu
het Rijk meer met accountants werkt, het omgekeerde ook
vaker voorkomt, en dat de mogelijkheid tot navordering mogelijk
maakt, dat men van weerskanten er van profiteert. Ik heb
er verder over gesproken, dat de gegevens, die hier moeizaam
verzameld waren, nu verder geheel ongebruikt zouden blijven,
maar de inspecteur heeft gezegd, dat hij gaarne van deze ge
gevens zal gebruik maken. Maar indien het ten slotte blijkt,
dat er in enkele gevallen wat verloren gaat ik wil niet
ontkennen dat dit mogelijk is dan moet men toch niet
vergeten, dat er groote voordeelen tegenover staan, die de
nadeelen verre overtreffen. Wanneer men al de rompslomp
van dubbele administratie vermijdt en een enkele administratie
krijgt, is dat zulk een groot voordeel in het algemeen voor
de gemeente, dat zelfs een kleine achteruitgang in belastbaar
inkomen er niet tegen opweegt.
Wat betreft het opgemerkte door den heer van Stralen,
dat wij bij het Rijk zouden moeten aandringen op een andere
opvatting over een bepaald punt, dat kan ook niet, want de
uitlegging van de wet is een kwestie, die bij den rechter
thuis behoort. Dat is in dezen de Raad van Beroep en wanneer
de wet verkeerd wordt toegepast is het mogelijk van diens
beslissing in cassatie te gaan. Nu heb ik den heer van Stralen
wel niet te zeggen, dat, wanneer een zaak behoort tot de
kennisneming van den rechter, men niet aan den Minister
kan vragen een andere interpretatie van een wetsartikel. De
Minister zou antwoorden het is een kwestie van den rechter,
welke in hoogste instantie door den Hoogen Raad moet worden
uitgemaakt, zij gaat mij niet aan. Als door de Rijksambtenaren
een verkeerde opvatting wordt gehuldigd omtrent een wets
artikel en daarop is nog niet de aandacht gevestigd, in eerste
instantie van den Raad van Beroep en in hoogste instantie
van den Hoogen Raad, dan kan dat alsnog gebeuren en kan
de Hooge Raad de zaak uitmaken. Het kan zijn, dat een
verschil van opvatting bestaat tusschen de gemeentelijke- en
de Rijksadministratie, maar daarmede is trouwens nog niet
uitgemaakt, dat eerstgenoemde gelijk heeft.
De heer Wilmer. M. d. V. Waar de Wethouder pertinent
verklaart, dat van wetswijziging geen sprake is, ook al zouden
alle gemeenten daarop aandringen, zal ik mij daarbij neerleggen
en met dit voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan,
omdat die regel algemeen wordt gevolgd en ik het te gewaagd
zou vinden om in de gemeente Leiden een afzonderlijke admi
nistratie voor de belastingen te handhavenmaar toch wil ik
als mijn meening te kennen geven, dat wij de voordeelen, aan
dit voorstel verbonden, niet te groot moeten uitmeten. Vooreerst
het financieele voordeel. Wanneer een Leidenaar op dit oogenblik
voor een hooger bedrag is aangeslagen'in de Rijksbelasting
dan in de gemeentebelasting, dan heeft de gemeente altijd
nog het recht om na te vorderen, zoodat zij van dien belasting
plichtige meer kan vragen dan zij oorspronkelijk heeft gedaan.
Het financieele nadeel, dat uit de nieuwe wet wellicht zal
voortvloeien, is, dat dat voortaan niet meer kan, en ik ben er
niet zeker van, dat dat nadeel wel zal opwegen tegen het
meerdere voordeel van een vereenvoudigde administratie.
Een ander nadeel, dat niet gering geschat moet worden, is,
dat de Raad niet den minsten invloed zal hebben op de aan
slagen van de ingezetenen; op de wijze, waarop aan geld voor
de verschillende uitgaven moet worden gekomen. De Raad
heeft namelijk niet het recht de aanslagen in te zienzelfs als
de Raad overtuigd is, dat een ingezetene te laag is aangeslagen,
heeft bij niet het recht daarin verandering te brengen, ja zelfs
niet om er aanmerking op te maken. Ook wanneer het voor
komt, dat ingezetenen veel te hoog zijn aangeslagen, waarvan
de beer van Stralen gevallen noemde, kan de Raad daarin
geen wijziging brengen, want hij kan geen inzage krijgen van
de verschillende kohieren.
Zooals Burgemeester en Wethouders de zaak voorstellen,
heeft het allen schijn alsof dit voorstel niets dan voordeelen
heeft, maar ik vind het nuttig, dat wij tevoren weten, dat aan
dit voorstel groote nadeelen zijn verbonden en in de practijk
wel eens zou kunnen blijken, dat wij met dit voorstel niet
zoo best af zijn.
Ik zal dus mijn stem aan dit voorstel niet onthouden en
de practijk afwachten, maar toch heb ik op deze nadeelen willen
wijzen.
De heer Rotteveel. M. d. V. De wijziging in de beperking
van de progressie-regeling, zooals die in de gewijzigde Ge
meentewet is opgenomen, is een belangrijke verandering,
welke van grooten invloed kan zijn op ons belastingstelsel.
Waar het hoogste percentage, dat hier volgens de ongewijzigde
wet geheven mag worden, is 13.7, terwijl 13.55 wordt be
rekend, heb ik becijferd, dat wij bijna 4% zouden kunnen
gaan boven het bedrag, dat nu als hoogste percentage wordt
betaald. Dat zou kunnen beteekenen minder belasting voor
de kleine inkomens en meer belasting voor de grootere in
komens.
Nu hoor ik van den heer van der Pot, dat hij wil afwachten
welke de uitslag zal wezen van het wetsvoorstel-de'Geer,
maar ik zou de vraag willen stellenbestaat er wel gevaar,
dat nu de Gemeentewet pas gewijzigd is, door het wetsvoor
stel-de Geer weer een verandering zal komen in het betrokken
wetsartikel? Ik vind deze zaak belangrijk, maar ik vrees, dat,
wanneer op den uitslag van het wetsvoorstel-de Geer wordt
gewacht, wij van Burgemeester en Wethouders niet spoedig
een voorstel zullen krijgen, waardoor de nieuwe regeling in
het volgende belastingjaar in werking zal kunnen worden
gebracht.
Ik meen uit het door Burgemeester en Wethouders mede
gedeelde te moeten opmaken, dat, wanneer het wetsvoorstel-
de Geer niet spoedig in behandeling komt, Burgemeester en
Wethouders toch wel van plan zijn een voorstel in te dienen.
Wij kunnen er dus op rekenen, dat er in elk geval tijdig
een voorstel van burgemeester en Wethouders tot den Raad
zal komen, zoo tijdig, dat het kan worden in practijk gebracht
in het volgende belastingjaar.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik dacht eerst, dat de heer
Rotteveel de kwestie van de progressie begon te bestrijden,
maar uit het laatste Wat hij zegt maak ik op dat hij het niet
doet. Ik zal dit punt voor het oogenblik laten rusten. Ik
geloof, dat de heer Wilmer de contröle van den Raad op de
kohieren, zooals deze tot dusverre heeft bestaan, wel wat
overschat, waar hij het gemis daarvan voorstelt als een nadeel
van beteekenis. De kohieren werden tot dusver vastgesteld
door den Raad, maar wat was zijn reëele aandeel daarin? Ik
heb mij dit jaar beschikbaar gesteld om Raadsleden, die
meenden, dat in het ontwerp-kohier wijziging moest worden
gebracht, te woord te staan, maar terwijl er verleden jaar
nog vier of vijf leden zijn gekomen, kwam er dit jaar maar
één, de overleden heer de la Rie, en het kohier is hier ook
verder zonder een enkele opmerking gepasseerd. Welke be
teekenis heeft dan de controle van den Raad? Ik geloof, dat
die gering is en ik geloof, dat de eenige waarborg, dat er ten
slotte niet meer wofdt betaald dan moet, gelegen is in een
ruime gelegenheid tot reclame, en een behoorlijke behandeling
daarvan. Maar op de vaststelling van het kohier is weinig
contröle. t
En nu zegt men, dat de Raad er nu zelfs geen inzage van
zal kunnen krijgen. Ik geloof, dat dit niet juist is. Ik meen,