DINSDAG 1 FEBRUARI 1921. 29 het al dan niet wilde aannemen, maar het zijn de consequen ties van zulk een aanneming, welke Burgemeester en Wet houders hebben weerhouden dezen weg op te gaan. Als wij aan dezen Bond ƒ100.toestaan, komen er straks meerdere vereenigingen van ambtenaren, die wellicht minder bescheiden zijn en meer vragen voor allerlei rust- en vacantieoorden voor ambtenaren. Burgemeester en Wethouders komt het voor, dat het niet op den weg van de gemeente ligt daarvoor geldelijken steun te geven en dat de salarieering van de ambtenaren in Leiden ook niet medebrengt, dat wij uit de gemeentekas voor dergelijke doeleinden nog extra bijdragen moeten geven. De heer de Lange. M. d. Y. Ik wensch alleen op te merken, dat ik de bestrijding van Burgemeester en Wethouders merk waardig vind. In Maart 1920 hebben wij van Burgemeester en Wethouders een voorstel gekregen om aan een vereeniging, die met de gemeente geenerlei relatie had, een subsidie toe te kennen, dat op een bedrag van f 2500.neerkwam, en dat voorstel is toen door het College met warmte verdedigd. Thans kom ik met een voorstel om één keer f 100.te geven aan een vereeniging van ambtenaren, die uitsluitend in het belang van de gemeenten hun tijd en krachten besteden, en nu bestrijden Burgemeester en Wethouders dat. Waar is nu de consequentie? Bij mij en niet bij degenen, die mijn voorstel bestrijden, want, als het op den weg van de gemeente ligt om f 2500.subsidie te verstrekken aan een vereeniging, die in geenerlei relatie met haar staat, is het van mij niet inconsequent, als ik voorstel één keer f 100.toe te kennen aan een vereeniging, waarvan de leden in dienst van de gemeenten staan. Ten slotte wil ik alleen nog dit zeggen, dat een paar honderd gemeenten wel aan het verzoek hebben voldaan en het mijns inziens een eer zou zijn voor Leiden, indien het zich bij die andere gemeenten voegde. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer de Lange wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Sijtsma, Wilmer, Stijnman, Huurman, Heemskerk, Rotteveel, Mulder, van Stralen, Kuiven- hoven, Wilbrink, Oostdam, Eerdmans, Bots, van der Pot, van Hamel, van der Lip en de Voorzitter. Vóór stemmende heer Dubbeldeman, mevrouw Dubbelde- manTrago, de heeren van Eek, de Lange, Bisschop, mevrouw BaartBraggaar, de heeren Groeneveld en Knuttel. (De heer Schoneveld had inmiddels de vergadering verlaten.) Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter. Ik geel' nu het woord aan den heer van der Pot, die dat gevraagd heeft. De heer van der Pot. M. d. V. Er komen nu verschillende punten, waarover misschien discussie zal gevoerd worden, en nu is het mij goed nog een tijd door te gaan, maar de Raad krijgt soms een bevlieging, dat hij ineens naar bed wil. Daarom wijs ik er op dat het gewenscht is, dat punt 32, sub d in elk geval nog wordt afgedaan. Daartegen is naar ik meen geen verzet en dus zou ik dat gaarne in ieder geval nog behandeld hebben. De Voorzitter. Dan stel ik voor nu aan de orde testellen punt 32 d van de Agenda. Daartoe wordt besloten. XXXII. d. Voorstel ir. zake de overdracht aan het Rijk van het vaststellen der aanslagen en het invorderen van de plaatselijke directe belasting naar het inkomen. (Zie lng. St. No. 12.) De beraadslaging wordt geopend. De heer van Eck. M. d. V. Ik heb tegen dit voorstel op zich zelf geen bezwaar, maar zou toch gaarne naar aanleiding daarvan twee opmerkingen willen maken. Ten eerste, dat het mij toch gewenscht voorkomt, dat Burgemeester en Wet houders nog eens ernstig zullen overwegen, of het niet aan beveling verdient althans voor het volgende jaar het bedrag van aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud te verhoogen, en ten tweede, dat Burgemeester en Wethouders er voor trabhten te zorgen de wijziging van de verordening, die zij zullen voorstellen, zoo tijdig door den Raad te doen behan delen, dat de Raad ook de gelegenheid krijgt er vrij over te oordeelen, zoodat wij niet weer in die nare situatie zullen komen, dat wij maar moeten aanvaarden wat Burgemeester en Wethouders voorstellen, omdat wij geen tijd hebben om de zaak nader te bezien. Op die wijze krijgt men geen behoor lijke behandeling van de zaken. Deze twee dingen zou ik gaarne onder de aandacht van Burgemeester en Wethouders brengen. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wil er bij Burgemeester en Wethouders op aandringen, om bij het Rijk alle mogelijke moeite te doen ten einde een wijziging in de bestaande wet te krijgen. Wanneer de wet blijft zooals deze is acht ik het nog lang niet zeker, dat het aannemen van deze voorstellen een financieel voordeel voor de gemeente zal zijn. Het is waar dat wij niet meer een afzonderlijke administratie zullen hebben en dat deze zeer zal kunnen worden vereenvoudigd en ingekrompen, maar daartegenover staat dat wij onze aanslagen geheel in banden geven van het Rijk en dit overlaten aan ambtenaren, die zeker niet zoo goed op de hoogte kunnen zijn als de onze, omdat zij dikwijls van standplaats veranderen. Op het oogenblik worden verschillende ingezetenen hooger door de gemeente aangeslagen dan door het Rijk; ook worden verschillende ingezetenen door de gemeente aangeslagen, die waarschijnlijk niet aan het Rijk zouden bekend zijn, omdat de controle van het Rijk, als zijnde niet zoo goed met de locale omstandigheden op de hoogte, niet zoo scherp kan zijn. Het is dus voor mij lang niet zeker, dat wij door aanneming van dit voorstel voordeelen zullen behalen, want de voor- deelen, welke wij zullen krijgen door een vereenvoudigde administratie, zullen weer wegvallen, doordat vele ingezetenen of veel te laag öf in het geheel niet zullen worden aange slagen. Waar de wet aan de verschillende kerkgenootschappen het recht toekent om de kohieren in te zien, zou zij dat recht zeker wel mogen geven aan de gemeentebesturen, maar dat is op dit oogenblik niet het geval. Niet alleen, dat wij niets in de kohieren mogen veranderen, maar wij mogen ze niet eens inzien. Ik zou er bij Burgemeester en Wethouders op willen aan dringen te trachten in de Rijkswet een zoodanige wijziging aangebracht te krijgen, dat de gemeentebesturen op de samen stelling van de kohieren invloed zullen kunnen uitoefenen; alleen dan kunnen wij van dit voorstel financieel voordeel verwachten. De heer van Stralen. M.d.V. Ik wil een enkele opmerking maken. Ik heb geen bezwaar, dat die overdracht aan het Rijk plaats heeft, maar ik wil op iets wijzen, dat in tegen stelling staat tot hetgeen de heer Wilmer heeft opgemerkt. Ik geloof, dat uit die overdracht aan het Rijk nadeelen voor de aangeslagenen kunnen voortvloeien en wel in dit opzicht. Den heer van der Pot zal misschien bekend zijn, dat bij den gemeentelijken inspecteur van de belastingen een andere opvatting omtrent een bepaald wetsartikel bestaat dan bij den inspecteur van de Rijksbelastingen. Laatstgenoemde huldigt namelijk de opvatting, dat de bron van inkomsten is de werkgever, een bepaalde werkgever van den aangeslagene, terwijl in de gemeente de opvatting bestaat, dat bron van inkomsten is het beroep van den betrokkene. Men krijgt dit verschil, dat, wanneer een arbeider in den loop van een bepaald jaar van patroon is veranderd, ofschoon hij hetzelfde beroep is blijven uitoefenen, hij door het Rijk naar een hooger inkomen wordt aangeslagen dan door de gemeente, omdat deze laatste aldus redeneert: de man gesteld dat hij timmerman is is timmerman gebleven, de bron van zijn inkomen is niet gewijzigd, ik sla hem voor het nieuwe belastingjaar aan voor het inkomen, dat hij in het laatste kalenderjaar had. Het Rijk zegt evenwel in dit gevalde bron van inkomen van den aangeslagene is veranderd en nu wordt deze aangeslagen naar het inkomen, dat hij heeft op het oogenblik, dat het nieuwe belastingjaar intreedt. Dat is een bezwaar, omdat de inkomens den laatsten tijd gewijzigd zijn. Zoo zien wij bij herhaling, dat van twee arbeiders, die hetzelfde beroep uitoefenen en een gelijk loon verdienen, de een naar een hooger bedrag wordt aangeslagen in de Rijksbelasting dan de ander, omdat de een van patroon veranderd is, de andere niet. De gemeente is in dit opzicht loyaler, want zij slaat den man, die van patroon is veranderd, maar hetzelfde beroep heeft gehouden, veel lager aan dan het Rijk. Het is mij op gevallen, dat bij het Rijk veel hoogere aanslagen voorkomen dan bij de gemeente, in tegenstelling met de bewering van den heer Wilmer, dat door de controle de aanslagen bij de gemeente veel hooger waren opgevoerd dan bij het Rijk. Meent het gemeentebestuur, dat daarin wijziging kan worden gebracht, dan geef ik Burgemeester en Wethouders in over weging er bij het Rijk op aan te dringen, dat omtrent dit bepaalde wetsartikel een andere opvatting zal worden gehuldigd. De heer van der Pot. M. d. V. Op de vragen van den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 29