DINSDAG 1 FEBRUARI 1921.
'27
voorgesteld een grooter bedrag dan de heer Oostdam vraagt
voor dit doel toe te staan.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik kan zeer kort zijn, wijl de
heer Wilmer op vriendschappelijke wijze mij het gras voor
de voeten heeft weggemaaid. Ik wensch alleen te zeggen, dat
het feit, dat dit Christelijk Bureau nu om subsidie is komen
vragen, een gevolg is van de omstandigheid, dat het aantal
zaken daar zoozeer toeneemt, hetgeen ook hierdoor komt, dat
niet alleen rechtskundige adviezen worden gegeven, maar ook
op sociaal gebied voorlichting wordt verstrekt, 't Behoeft niet
altijd om processen te gaande menschen hebben meermalen
een verkeerde opvatting van een zaak, welke dan met des
kundige voorlichting op gemakkelijke wijze kan worden recht
gezet. Zulke gevallen komen meermalen voor. Het is dus niet
te verwonderen dit in aansluiting aan het gesprokene
door den heer Groeneveld dat een dergelijke aanvrage
om steun is ingekomen.
De heer Van der Pot zegt, dat mijn motie een gevaarlijken
weg opent, maar deze gevaarlijke weg is reeds geopend door
het indienen van deze aanvrage, die wel dadelijk de oogen
van dat andere bureau zal geopend hebben. Het zou dus
dien «gevaarlijken weg" toch wel opgaan, ook zonder mijn
motie.
De heer Groeneveld is een beetje kwaaddenkend en dat is
jammer. Hij heeft gezegd: als ik dat Christelijk bureau aan
een subsidie help, zal het kunnen gebeuren, dat een ander
achter het net vischt. Ik wijs er op, dat mijn motie zoo is,
dat zij den heer Groeneveld in de gelegenheid stelt vóór het
net te visschen, want zij stelt subsidie voor alle mogelijke
vereenigingen in uitzicht, wat ook billijk is, mits die vereeni-
gingen aan zekere voorwaarden voldoen.
Wat betreft het hoogere bedrag, dat de heer Groeneveld
wil uittrekken, daar ben ik niet voor; dat is niet noodig.
Die 1000.zullen misschien ook niet geheel noodig zijn.
Dat is maar een som, om het Burgemeester en Wethouders
gemakkelijk te maken. Zij kunnen dan zeggen: wij kunnen
niet meer geven, want er is maar ƒ1000.uitgetrokken.
Burgemeester en Wethouders kunnen dan in verhouding tot
den omvang van de bureaux, als er nadere verzoeken inkomen,
een zekere subsidie voorstellen, en dat behoeft ook niet zoo
heel hoog te zijn, want wanneer maar eenmaal aan zulk een
bureau een gemeentelijk subsidie is verleend, kan men ook
aan het Rijk subsidie vragen. Er is dus geen reden om de
motie van den heer Groeneveld aan te nemen. Laten wij ons
bepalen tot de ƒ1000.want daarmede zal zeer zeker in de
behoefte van de verschillende bureaux kunnen worden voorzien.
De heer VAN der Lip. M. d. V. Ik wil ook gaarne een
enkel woord zeggen over deze zaak. Ik ben ook overtuigd
van het nut, van deze bureaux, hoewel ik aan den anderen
kant toch wil opmerken, dat hier dingen zijn gezegd ten
opzichte van de advocatuur, die niet juist zijn. Ik heb een
der sprekers hooien zeggen, dat men, wanneer men een
advocaat noodig heeft, dadelijk in hooge kosten vervalt, en een
ander zei dat de adviezen zeer duur betaald moeten worden.
Daartegen moet ik opkomen. Het is altijd geweest de eer
van den advocatenstand, dat men geheel vrijwillig ori-
vermogenden voor niets helpt. Ieder oogenblik komen op de
advocatenkantoren menschen advies vragen, die het niet
kunnen betalen, en dan wordt er ook niets betaald. Zoo worden er
ook dikwijls op advocatenkantoren zaken behandeld, waarvoor
niets in rekening wordt gebracht. Maar daarmede wil ik niet
zeggen, dat bureaux voor rechtskundig advies geen zin hebben.
Zij voorzien ongetwijfeld mede in de behoefte aan rechts
kundigen bijstand en zij hebben onder anderen dit voor dat
het publiek precies weet waar en wanneer het kan geholpen
worden.
Wat nu de werking van het bureau in het Volkshuis betreft,
ik heb daaraan indertijd ook medegewerkt, maar in mijn
tijd was het wel degelijk de gewoonte dat de advocaten de
zaken naar huis medenamen; ik heb dat zelf herhaaldelijk
gedaan. Maar als het een proces werd, dan verwezen wij de
menschen wel naar het Bureau van Consultatie, dat volgens
de wet is aangewezen om aan on vermogenden een advocaat
toe te voegen. »Dan moet men er voor naar den Haag" hoor
ik zeggen, dat is waar, maar dat mag men er toch wel voor
over hebben. Op deze wijze krijgt ieder advocaat op zijn beurt
zoo'n zaak te behandelen. En het heeft natuurlijk iets voor
dat niet enkele advocaten die zaken te behandelen krijgen,
maar dat zij gelijkmatig over de verschillende advocaten ook
over die, welke niet bij een of ander particulier bureau zijn
aangesloten, verdeeld worden. En wanneer er nu advocaten
zijn^die zeggen: wij richten zelf een bureau op, dan apprecieer
ik dat zeer, maar dan moeten zij de zaken ook zelf behandelen,
en nu is mijn bezwaar tegen die bureaux, dat men het werk,
althans voor een groot deel, aan anderen overlaat, aan menschen,
die geen rechtskundige opleiding hebben genoten.
Ik vind, dat, als men een dergelijke zaak onderneemt, men
het goed moet doen. Het behandelen van rechtszaken, ook
van kantongerechtszaken, is een bepaald vak, waarvoor men
opgeleid moet zijn, dat is niet ieders werk, en als wij nu ten
behoeve van dergelijke bureaux gelden gaan voteeren, dan
bestaat het gevaar, dat wij niet voldoende waarborgen hebben,
dat het geld goed besteed zal worden. Daarom gevoel ik
eigenlijk meer voor hetgeen de heer Groeneveld in eersten
termijn heeft gezegd, namelijk dat de gemeente een gemeente
lijk rechtskundig bureau moest oprichten. Ik ben er niet
vóór, maar dat zou in elk geval een betere oplossing zijn. De
gemeente had dan op de werkwijze controle en kon dan een
advocaat aanstellen, die daar zijn vast werk had enz. Daarvoor
gevoel ik veel meer dan voor het subsidieeren van bureaux
als dit, die mijns inziens half werk verrichten. Als advokaten
een apart bureau oprichten, laten zij dan de zaken zeiven
behandelen en goed behandelen, maar laten zij dat werk niet,
zooals de bureaux dikwijls doen, geheel of gedeeltelijk overlaten
aan menschen, die geen juridische opleiding hebben genoten.
Dat is mijn bezwaar tegen die bureaux en ik meen, dat de
Raad verstandig zal doen den weg van subsidieering dier
bureaux niet op te gaan en te zeggenals gij dergelijke dingen
wilt doen, apprecieeren wij dat zeer, maar wij geven daarvoor
geen geld uit de gemeentekas.
De heer Groeneveld. M. d. V. Naar aanleiding van het
gesprokene door den heer van der Lip wensch ik het volgende
op te merken. De Wethouder zegt, dat deze bureaux niet
goed zijn, omdat aan het hoofd daarvan leeken staan, en hij
voegt daaraan toe: ieder in zijn vak. Het behandelen van
sociale wetten is echter ook een vak en het kan gebeuren,
dat iemand, die geen juridische opleiding heeft genoten, in
enkele wetten, in dit geval sociale wetten, meer thuis is dan
een advokaat, die kennis moet hebben van een heel groot
aantal wetten.
De heer van der Lip. Dan kan men nog niet procedeeren
dat is een aparte kunst.
De heer Groeneveld. Ik heb, toen ik nog in deze practijk
was, de ervaring opgedaan, dat van de uitvoering van de
sociale wetten sommige advokaten heel weinig af wisten. Dat
is verklaarbaar, omdat die advokaten zich niet speciaal op
die wetten toeleggen. Daarom kan het gebeuren, dat een derge
lijk bureau bepaalde zaken beter behandelt dan een advokaat.
De Voorzitter. Ik moet de aanneming van de beide moties
sterk ontraden. Wij doen, door den weg op te gaan, welken
de heeren Oostdam en Groeneveld voorstellen te gaan be
wandelen, een sprong in het duister, waarbij wij hoegenaamd
niet weten waar wij terecht zullen komen; maar dit is naar
mijn meening wel te zeggen, dat, als wij er mede beginnen,
hetzij wij het kleinste, hetzij wij het grootste bedrag toestaan,
het einde niet is te voorzien, want wij kunnen mijns inziens
beslist vaststellen, dat deze bedragen volstrekt niet voldoende
zullen wezen om per slot van zaken dien steun te verleenen,
welke op dit gebied noodig zal zijn. En waar het nu eenmaal
voor de gemeente een kwestie van het allergrootste belang
is om zoo mogelijk de centen te sparen en geen uitgaven te
doen, welke niet dringend noodzakelijk zijn, herhaal ik, dat
de Raad, waar aan het toekennen van deze subsidies ver
bonden zal zijn, dat de bedragen binnenkort zullen moeten
worden verhoogd, voorzichtig zal handelen door dien weg niet
op te gaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Groeneveld wordt het eerst in
stemming gebracht en met 17 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Sijtsma, Wilmer, Stijnman,
Huurman, de Lange, Rotteveel, Bisschop, Mulder, Kuivenhoven,
Wilbrink, Oostdam, Eerdmans, Bots, van der Pot, van Hamel,
van dei' Lip en de Voorzitter.
Vóór stemmen: de heer Dubbeldeman, mevrouw Dubbel-
demanTrago, de heeren van Eek, Heemskerk, Schoneveld,
mevrouw BaartBraggaar, de heeren van Stralen, Groeneveld
en Knuttel.
Bij de stemming over de motie van den heer Oostdam worden
13 stemmen voor en 13 stemmen tegen uitgebracht.
Vóór stemmen: de heer Dubbeldeman, Mevr. Dubbeldeman-
Trago, de heeren Wilmer, Stijnman, van Eek, Heemskerk,
Schoneveld, Bisschop, Mevr. BaartBraggaar, de heeren van
Stralen, Groeneveld, Oostdam en Knuttel.
Tegen stemmen: de heeren Sijtsma, Huurman, de Lange,
Rotteveel, Mulder, Kuivenhoven, Wilbrink, Eerdmans, Bots,
van der Pot, van Hamel, van der Lip en de Voorzitter.