DINSDAG 1 FEBRUARI 1921.
25
de mogelijkheid wordt geschapen, dat Burgemeester en Wet
houders de beschikking krijgen over een zekere som, waar
door verschillende organisaties gesteund zouden kunnen
worden.
De heer Groeneveld. M. d. V. Het recht is in onze
kapitalistische samenleving koopwaar als elk ander ding.
Wanneer men het grootste gelijk van de wereld heeft en
men gaat een proces voeren, dan staat van te voren vast, dat,
als men niet den noodigen bijstand heeft, men het absoluut
verliest. Alleen degenen, die rechtskundigen bijstand kunnen
betalen, kunnen met succes procedeeren. Zoo is het in onze
kapitalistische maatschappij werkelijk gesteld. Nu lijkt het mij
dat de gemeente een dergelijke instelling als waarom het hier
gaat geheel en al moest bekostigen, met aan het hoofd een
onafhankelijk advocaat. Dat is niet zoo heel vreemd, want
in andere plaatsen, bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam,
bestaat dat al lang, en kort geleden heeft Hilversum een
dergelijke inrichting opgericht, waarvan de kosten zullen
bedragen ƒ5000.— per jaar, met ƒ1500.inrichtingskosten,
waarvan een derde terug verwacht wordt van het Rijk. Wanneer
Leiden zoo iets deed, zou dat dus volstrekt niet vreemd zijn.
Van particuliere zijde is daarin eenigszins voorzien doordat
langen tijd geleden reeds een aantal advocaten in het Volkshuis
een adviesbureau hebben opgerichteen zeer nuttige instelling,
die evenwel een paar gebreken heeltten eerste dat men alleen
adviezen geeft en geen bijstand in rechten, en ten tweede
dat de advocaten, die daarin zitting hebben, niet altijd on
bevooroordeeld zijn, omdat zij vaak klachten tegen hun betalende
cliënten te behandelen krijgen.
Maar, zooals ik zeg, dit neemt niet weg, dat ik deze instelling
waardeer, welke haar nuttige zijde stellig heeft. De Leidsche
Bestuurdersbond is voorgegaan door een tiental jaren geleden
een Bureau voor Arbeidsrecht op te richten, een instelling,
die veel naam heeft gemaakt en zeker door duizenden arbeiders
in Leiden wordt gewaardeerd. Daarna hebben de Christelijken
ook een dergelijke instelling opgericht.
De heer Sijtsma. Die volgen jelui altijd na!
De heer Groeneveld. Ja, dat is zoo.
Ik wil dus verklaren, dat ook ik de nuttigheid en nood
zakelijkheid van deze instellingen volkomen onderschrijf. Het
is heel gelukkig voor de gemeente, dat van particuliere zijde
deze instellingen in het leven geroepen zijn, want, ware dat
niet gebeurd, dan zou van de zijde van het publiek zulk een
aandrang zijn uitgegaan, dat de overheid met veel meer kosten
dergelijke instellingen wel had moeten oprichten.
Ik wil niet zonder meer de aanvrage van het Christelijk
bureau steunen, want wij hebben in Leiden eenige ervaring,
dat wij voorzichtig moeten zijn. Het zou mogelijk zijn, dat
wij de Christelijke vakvereenigingen aan subsidie hielpen met
onze stem, maar de Leidsche Bestuurdersbond later het
subsidie niet kreeg met de stemmen van de Christelijke heeren
tegen. Dat gevaar willen wij niet loopen en daarom zullen wij
onze stem aan de motie van den heer Oostdam geven. Alleen
vind ik het bedrag, dat in de motie gevraagd wordt, te gering.
De Christelijke instelling vraagt ƒ500.en als wij nu weten,
dat dit een kleine instelling is en daarnaast bestaat een groote
instelling van den Leidschen Bestuurdersbond en het Volks
huis, dat misschien pok wel subsidie zal vragen, terwijl de
mogelijkheid niet is uitgesloten, dat nog meer zulke instel
lingen zullen verrijzen, dan is het ons inziens wenschelijk
in de motie „ƒ1000.te veranderen in »ten hoogste
ƒ2000.Dit amendement zou ik op de motie van den
heer Oostdam willen indienen.
De Voorzitter. Een amendement op een motie gaat niet.
De heer Groeneveld. Dan zal ik een zelfstandige motie
indienen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Toen ik het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders op het verzoek van den Christe
lijker! Besturenbond en van het Plaatselijk Comité voor
Katholieke Sociale Actie las, heb ik dat onmiddellijk toe
gejuicht, niet alleen omdat ik vond, dat daarin de wijze,
waarop men zich in het adres in alle bochten wrong om
duidelijk te maken, dat men die 500.noodig had, op
afdoende wijze werd weerlegd, maar ook omdat ik meende,
dat wij met het scheppen van nieuwe subsidies voorzichtig
moesten zijn. Het is een nuttige zaak, maar er zijn zooveel
nuttige zaken, welke de gemeente dan zou moeten steunen.
Bovendien is sinds jaren in het Volkshuis zulk een bureau
gevestigd; de sociaal-democraten hebben reeds een tiental
jaren een dergelijke instelling en zij hebben nooit Ran het
vragen van een subsidie gedacht, maar nu worden zij wakker.
Nu heeft de heer Oostdam een motie ingediend, waardoor
ook de door mij genoemde instellingen ook wat zullen krijgen
waar de bestuurders er van wel mee ingenomen zullen zijn.
De heer Oostdam maakt meermalen den indruk van te zijn
de man van de invallende gedachte, maar nu is zijn motie
misschien geen invallende gedachte, al heeft het er toch veel
van. Hij heeft waarschijnlijk gedacht: ik zou dit aangevraagde
subsidie er gaarne door hebben, maar dat gaat niet, want de
argumenten in het praeadvies zijn zoo steekhoudend, dat de
Raad het toch niet zal toekennen, en nu zal ik het langs den
weg van een motie probeeren, al kost het de gemeente dan
ook nog meer geld.
En nu geloof ik, dat wij in het geheel niet den weg moeten
opgaan, dat wij zeggen: vereenigingen, die zelfs niet eens
subsidie vragen, zullen wij toch in de gelegenheid stellen
subsidie te krijgen. Wij zien waar het heen gaat. De heer
Oostdam vraagt 1000.en de heer Groeneveld wil dat
verhoogen tot 2000.en straks gaat het nog hooger. Maar
in ieder geval zou ik zeggen: laten wij niet dien gevaarlijken
weg volgen door de motie van den heer Oostdam aan te nemen.
Dan zal die motie gevolgd worden door een ander en zullen
wij menschen, die nooit subsidie gevraagd hebben, geld in den
schoot gaan werpen, en dat in een tijd, dat van alle kanten
wordt geroepen dat wij zuinig moeten zijn. Waar wij dat bij
elke gelegenheid hooren, moeten wij niet zeggen, dat het ons
niet kan schelen, en toch maar subsidies geven, gevraagd en
ongevraagd.
De Voorzitter. Bij mij is nu ook ingekomen een motie
van den heer Groeneveld, waarvan de strekking is om in
plaats van het bedrag van 1000.genoemd in de motie
van den heer Oostdam, te lezen »ten hoogste 2000.—.".
De heer van der Pot. M. d. V. Ik meen, dat wij twee
zaken wel moeten onderscheiden: ten eerste de vraag of het
bestaan van een dergelijk bureau een algemeen belang is, en
ten tweede of het nuttig en gewenscht is daarvoor uit de
gemeentekas een bijdrage te verleenen. Wat het eerste punt
betreft ben ik het geheel eens met degenen, die zeggen dat
het hier een algemeen belang geldt, en niet met den heer
Rotteveel. Ik geloof, dat het groot aantal personen, die aan
zulk een bureau iets hebben, werkelijk wettigt te zeggen, dat
wij hier staan voor een algemeen belang. Hoewel ik overigens
van meening ben, dat de heer Groeneveld den bestaanden
toestand te somber schildert als hij zegt, dat alleen degenen
die geld hebben, recht kunnen krijgen, meen ik dan ook het
nut van dergelijke bureaux hoog te moeten aanslaan. De heer
Groeneveld schildert daarom ook den toestand te somber,
omdat iemand, die onvermogend is, procedeeren kan voor niets,
wanneer hij geen betaalde hulp kan bekostigen. Daarvoor
dient dan het bureau van consultatie in den Haag, dat dan
een advocaat toevoegt. Dit geldt ook in vele gevallen voor
procedures voor den kantonrechter. Maar ik geef toe, dat het
ook gewenscht is, dat men advies kan krijgen zonder dat het
bepaald tot een procedure komt, en daarvoor hebben die
bureaux een groot nut, want in 8 van de 10 zaken is er voor
een procedure geen aanleiding, maar is het de hoofdzaak dat
men de menschen precies voorlicht ten aanzien van hun recht
of geen recht hebben.
Nu heeft de heer Groeneveld ook niet juist weergegeven
wat het bureau in het Volkshuis doet. Hij heeft twee be
zwaren genoemdhoewel hij aan den anderen kant het
werk van het bureau apprecieert, ten eerste dat het geen
rechtsbijstand verleent, en ten tweede dat het voorkomt, dat
advocaten klachten krijgen, die zij niet kunnen behandelen
omdat de wederpartij tot hun cliënten behoort. Die beide be
zwaren zijn niet juist. Toen ik in dat bureau zitting had,
was het althans de gewoonte, dat er steeds twee juristen
zaten, waarvan één practiseerend advocaat, en die was, wanneer
het niet gevoegelijk overgelaten kon worden aan het bureau
van consultatie, als regel altijd bereid de zaak te behandelen.
Hij nam ze ter bestudeering mede naar huis en behandelde
ze zoo noodig ook voor het kantongerecht. En wat het andere
punt betreft, dat kon ook worden opgelost. Wanneer er toe
vallig iemand zat, die van de zaak reeds afwist, omdat hij
de wederpartij onder zijn cliënten had, dan kreeg de persoon
in kwestie een anderen advocaat, terwijl het ook een enkele
maal gebeurde, dat, voor het kantongerecht, iemand door een
niet-advocaat werd geholpen.
Ik geloof dus dat door het bestaande bureau jaren lang op
voldoende wijze in de behoefte is voorzien. Nu is later gekomen
het bureau, waaraan drie advocaten, tot de rechterzijde be-
hoorende, deelnemen, en nu vind ik het jammer dat die scheiding
er toe moet leiden, dat men komt met een aanvraag om
subsidie. Ik kan niet inzien, dat dit noodzakelijk is. Het bureau
in het Volkshuis heeft nooit behoefte daaraan gevoeld en het
komt mij voor, dat het volstrekt niet noodig is dat nu dit
andere bureau wel subsidie krijgt.
Ik begrijp de reden der aanvrage wel, dat is uit de stukken
duidelijk gebleken; men wil het hebben voor betaalde hulp;
men wil iemand hebben, die het schrijfwerk verricht; dat