DINSDAG 1 FEBRUARI 1921. 15 men niet gaat met den kinderaftrek tot 100.—, zooals in Leiden wel het geval is. Dit voorstel van den heer van Eek gaf mij onmiddellijk den indrukde voorsteller verwart twee begrippen, oninbaar en onbelast bedrag. Maar na de toelichting is mij duidelijk ge worden, dat de heer van Eek eigenlijk het zelf ook geheel beschouwt als een secundair onbelast bedrag, dat hij langs dezen omweg nu wil binnensmokkelen. in de verordening staat zeker bedrag aangegeven, 500. a 700.voor aftrek, en nu wil de heer van Eek onder den naam van oninbaar bedrag iets anders erbij voegen, wat ten slotte op hetzelfde zou neerkomen, wat ook zou zijn een onbelastbaar bedrag en wel alleen voor de aangeslagenen tot 2000 inkomen. Nu heeft de heer de Lange er reeds terecht op gewezen en dat is afdoende dat dit geheel in strijd zou zijn met de wet. De wet eischt, dat de aftrek voor noodzakelijk levensonder houd voor alle inkomens gelijk zal zijn. Het bedrag verschillend stellen, zij het onder een anderen naam, den naam van oninbaar bedrag, kan dus niet; dergelijk besluit zou onwettig zijn en vernietigd worden. Nu wil ik er op wijzen dat het verklaren van zeker bedrag als oninbaar iets geheel anders is. Dat geschiedt indien indi vidueel en in elk concreet geval op zich zelf gebleken is dat het bedrag niet geïnd kan worden. Het dan door den Raad te nemen besluit is niet een besluit ten gunste van een of anderen belastingbetaler maar alleen ter décharge van den Ontvanger. Als de Raad besluit zeker aantal aanslagen onin baar te verklaren, dan wil dat zeggen, dat men ten aanzien van den Ontvanger verklaart, dat hij zijn best gedaan heeft om het geld binnen te krijgen, doch dat het niet mogelijk gebleken is, omdat op de desbetreffende aangeslagenen dat bedrag niet te verhalen was. Ik geloof, dat dit voldoende is. De geheele zaak komt hierop neder het is door den heer van Eek zelf erkend met zoovele woorden dat het voorstel ingediend is uit politieke noodzakelijkheid. Het spijt mij het te moeten zeggen, maar ik kan de partij niet complimenteeren, die uit politieke noodzakelijkheid een dergelijk onbeholpen voorstel moet doen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders geven natuur lijk den Raad in overweging het voorstel niet aan te nemen. De heer van Eck. Ik moet toegeven, dat dit voorstel on regelmatig, onwettig, onbeholpen is. Het was een noodvoor- stel; als de heeren dit niet inzien, dan kunnen zij ook niet de wijze, waarop wij tot het voorstel gekomen zijn, begrijpen als zij niet inzien dat hier een noodtoestand heerscht, welke maakt dat wij met noodmaatregelen moeten komen, dan be grijpen wij elkander niet. Maar dat is voor ons geen reden om overtuigd te zijn, dat wij niet goed gedaan hebben met het voorstel te komen. Men kan allerlei argumenten aanvoeren, waarom dit voor stel onwettig is: ik ben het er geheel mede eens; maar wij kunnen niet anders handelen in de gegeven omstandigheden. Ik wil er in dit verband op wijzen, als de wetten zijn in het belang van de arbeiders, dan loopen de burgerlijke Raadsleden er ook luchtigjes over heen. Als wij betoogen, dat het bedrag van den aftrek voor noodzakelijk levensonder houd inderdaad moet zijn het bedrag, dat men voor nood zakelijk levensonderhoud noodig heeft, dan wordt bij monde van den heer van der Pot gezegd en dat is een gemakke lijke manier om aan een bepaling der wet te ontkomen dat is niet gelukkig in de wet uitgedrukt; dus ik lees er iets anders in. Wij staan er dus zoo voor. Wanneer wij zien dat een wet niet uitgevoerd kan worden gelijk de burgerlijke partijen meenen, dan heet heter is iets anders mede bedoelden wan neer wij iets onuitvoerbaar achten omdat het in strijd is met de levenseischen van de groote massa, dan zeggen wijwij moeten een achterdeurtje zien te vinden om aan de wettelijke bepalingen te ontsnappen. Dat is het verschil van klassestandpunt dat wij innemen de heeren het klassestandpunt van de bourgeoisie, wij het klassestandpunt van het proletariaat. Wat betreft Enschede hebben zoowel de heer de Lange als de heer van der Pot zich vergist. Die verordening van Enschede, waarin een aftrek van 1100.voorkwam, is niet goedgekeurd, niet op grond van strijd met de wet, maar omdat de Minister meende, dat die aftrek te hoog was. Dat was een persoonlijke opinie van den Minister, maar de verordening is ten slotte met een aftrek van ƒ800.goedgekeurd. Mijn partijgenoot Tyhof schrijft mij daaromtrent het vol gende: »In antwoord op uw vraag deel ik u mede dat de aftrek ƒ800.1- ƒ100.voor elk kind is. De verordening is goedgekeurd en de kohieren zijn hierop over 1920 ge baseerd". Daaruit blijkt wel, al is ƒ800.nog veel te laag, dat, als men niet zulk een slaafsche houding aanneemt als deze Raad heeft gedaan tegenover Gedeputeerde Staten en den Minister, er nog wel iets te bereiken is. Nu heeft dit voorstel tweeërlei doel; vooreerst het uiteen gezette doel, namelijk te wijzen op de noodzakelijkheid voor het Gemeentebestuur om tegen de houding van de toeziende autoriteiten in verzet te komen en dien heeren ten slotte aan het verstand te brengen, dat het anders kan en moet; en in de tweede plaats ik geef toe, dat de heer Knuttel in dit opzicht recht had op een leemte te wijzen om het prole tariaat er op te wijzen, dat in het kapitalisme die toestand nooit veranderd zal worden. De heer Knuttel. En dan te wijzen op de noodzakelijkheid om het kapitalisme aan te tasten. De heer van Eck. Dat geef ik toe. Als in het kapitalisme dergelijke onhoudbare toestanden gehandhaafd worden en niet veranderd kunnen worden, dan vloeit daaruit voor het prole tariaat en al degenen, die aan zijn zijde staan, de noodzake lijkheid voort den strijd tegen het kapitalisme te voeren. Dat is een leemte geweest in mijn betoog, welke ik bij deze gaarne aanvul. Wat betreft het verwijt aan het adres van Zaandam, ik verdedig mijn partijgenooten niet, als zij niet te verdedigen zijn, maar iedereen zal moeten toegeven, dat de houding van den Gemeenteraad van Zaandam een geheel andere is geweest dan die van den Leidschen Gemeenteraad. Men heeft daar althans ingezien, dat de belasting verkeerd was, een wijziging voorgesteld en geprobeerd den aftrek voor noodzakelijk levens onderhoud bepaald te krijgen op ƒ1000.terwijl ten slotte de meerderheid van mijn partijgenooten tegenover den Minister voet bij stuk heeft gehouden. De Minister heeft toen, omdat Zaandam geen geld meer had en waarschijnlijk niet meer zou kunnen betalen, gezegd: gij krijgt ƒ450000.als gij die verordening intrekt. Dat is de gemeenten volledig onder curateele stellen. Zoo zal het ten slotte overal gaan en om daarvoor te waarschuwen heb ik hier, althans voor een be langrijk deel, gesproken, terwijl ik er tevens op heb willen wijzen, dat het voor Leiden onmogelijk is op die wijze voort te gaan. Aan den eenen kant worden de uitgaven verhoogd allen, de een meer, de ander minder, werken daaraan mede en aan den anderen kant wordt het veel moeilijker het geld van den hoofdelijken omslag bijeen te krijgen, omdat de inkomsten achteruitgaan. Er zal dus op Gedeputeerde Staten en op den Minister krachtige pressie moeten worden uitge oefend om een goeden toestand te bereiken. Ik heb dus dit voorstel, zooals de heeren zeggen, als reclame- voorstel ingediend, dat wil zeggen, ik heb willen aantoonen, dat het burgerlijk regime leidt tot dergelijke onhoudbare toestanden, en ik heb den weg aangewezen, welken de S. D. A. P., ook de meerderheid in Zaandam, wil opgaan en zal moeten opgaan, als zij de macht in handen krijgt. De Voorzitter. .Burgemeester en Wethouders adviseeren tot verwerping van dit voorstel De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer van Eck, luidende»Onder- geteekende stelt voor het belastingbedrag, verschuldigd in de plaatselijke directe belasting naar het inkomen over het belastingjaar 192U1921, over de eerste vierhonderd gulden belastbaar inkomen oninbaar te verklaren, voorzoover betreft de aangeslagenen naar een werkelijk inkomen van twee duizend gulden of daar beneden", wordt in stemming gebracht en met 21 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Sijtsma, Splinter, Wilmer, Stijn- man, Huurman, de Lange, Heemskerk, Rotteveel, Schoneveld, Bisschop, Mulder, Sanders, Kuivenhoven, Wilbrink, Oostdam, Eerdmans, Bots, van der Pot, van Hamel, van der Lip en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heer Dubbeldeman, Mevr. Dubbeldeman Trago, de heer van Eck, Mevr. BaartBraggaar, de heeren van Stralen, Groeneveld en Knuttel. (De heer Meijnen had inmiddels de vergadering verlaten.) 8°. Verzoek van H. J. Hartwijk, om eervol ontslag als leeraar aan de afdeeling A der Kweekschool voor Onder wijzers en Onderwijzeressen. Wordt in handen gesteld van Burgemeester en Wethou ders om praeadvies. 9°. Nader adres van den Christelijken Besturenbond en het Plaatselijk Comité voor de Katholieke Sociale Actie, naar l

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 15