12
DINSDAG 1 FEBRUARI 1921.
kan het niet doen, als ik niet mag uiteenzetten hoe de
verhouding te Zaandam is geweest en hoe de hooge autoriteiten
tegenover Zaandam opgetreden zijn.
Dat kunt u niet beoordeelen. Als u het moest verdedigen,
dan deedt gij het misschien op andere wijze, maar ik acht het
noodzakelijk het te doen zooals ik bezig was te doen.
De Voorzitter. Mag ik dan eerst vragen, of het voorstel
van den heer van Eek ondersteund wordt?
Aangezien het voldoende ondersteund wordt, maakt het een
onderwerp van beraadslaging uit.
Ik stel namens Burgemeester en Wethouders voor het voorstel
onmiddellijk te behandelen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer van Eck. Ik behoef dus niet in te trekken wat ik
gezegd heb.
De heer de Lange. Maar u behoeft het ook niet te herhalen.
De heer van Eck. Ik ben overtuigd, dat de heer de Lange
zoo goed geluisterd heeft dat hij het zal kunnen navertellen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik kom dadelijk op de vraag in
hoeverre mijn partijgenooten daaraan schuld hebben, maar ik
wensch vooraf dit te zeggen, dat, wanneer de ingezetenen van
Zaandam, in het bijzonder de arbeiders, zwaar en veel te
zwaar worden gedrukt en zij daartegen willen protesteeren,
ik het daarmede volkomen eens ben en zjj dat naar mijn
meening dan moeten doen onverschillig wie aan de tafel van
Burgemeester en Wethouders zitten.
Thans de vraag hoe zich in Zaandam alles heeft toegedragen.
Men doet het voorkomen alsof het precies is als in Leiden,
maar zoo is het niet. In de eerste plaats heeft men daar een
voorstel aangenomen om den belastingaftrek te verhoogen tot
ƒ1000.men zag dus ook daar in, dat de aftrek van 700.
onvoldoende was en een groot deel der bevolking in ernstige
moeilijkheden bracht. Dat is hier niet gebeurdhier heeft men
zich direct bij den wensch van den Minister neergelegd. Toen
heeft de Minister door middel van Gedeputeerde Staten den
Raad van Zaandam in overweging gegeven om dat besluit in
te trekken. De wethouder van Financiën, de heer van Velzen,
een Katholiek, deelde hieromtrent bij de behandeling van het
voorstel mede, dat Burgemeester en Wethouders principieel
vóór een aftrek van ƒ1000.zijn, doch niet anders kunnen
wegens de dekking der kosten.
»Spreker geeft daarna een uitvoerig overzicht der bespreking
met Gedeputeerde Staten waarbij steeds gewezen werd op het
ongedekt tekort der begrooting, dat 4 ton bedroeg, voeg
daarbij 2,6 ton tengevolge van het besluit van aftrek, zoodat
het ruim 6,5 ton wordt, zoodat Gedeputeerde Staten niet konden
besluiten bij zoo'n tekort hulp te verleenen als het besluit
van aftrek niet ingetrokken wordt. Ook met den Minister is
onderhandeld, die 450.000.heelt verleend doch onmiddellijk
opvorderbaar, indien de Raad het besluit niet intrekt, zoodat
Spreker aandringt deze gemeente niet tot een onbestuurbare
te maken".
Wat heb ik daarover op te merken en wat heeft de Raad
als conclusie daaruit te trekken? Vooreerst dat de Katholieke
wethouder van Financiën zelf erkent, dat men principieel vóór
den aftrek van ƒ1000.moet zijn, wat hier zelfs door den
vrijzinnig-democratischen Wethouder niet is uitgesproken.
De heer Heemskerk. Het is nog te weing.
De heer van Eck. Ja, maar dan hadden wij hier tenminste
de verklaring gehad, dat de aftrek principieel ƒ1000.— moet zijn.
De heer Wilmer. Wat hebben de arbeiders aan zulk een
verklaring
De heer van Eck. Zulk een verklaring heeft in verband met
de houding der Regeering wel degelijk waarde.
Toen is in Zaandam de zaak in stemming gekomen en nu
is waar wat is aangevoerd, dat burgemeester Ter Laan en de
Wethouder Donia hebben aangeraden genoemd besluit in
te trekken, maar alle andere aanwezige sociaal-democraten
hebben tegengestemd. Dat het desbetreffend voorstel toch is
aangenomen kwam ten deele door ziekte, ten deele door
uitstedigheid van meerdere leden. Wanneer men dus tot die
twee genoemde partijgenooten een verwijt wi! richten en
zeggen, dat die een verkeerd standpunt innemen, dan geef ik
dat toe, maar het gaat niet aan in deze de geheele sociaal
democratische fractie daarvan een verwijt te maken. Bovendien
is de houding van den Raad in Zaandam een geheel andere
dan die in Leiden. In Zaandam oordeelde de Raad, die het
recht had daarover een oordeel uit te spreken, het wenschelijk,
dat een aftrek van ƒ1060.werd toegestaan; nu kwam de
Minister, terwijl Zaandam in nood verkeerde ik weet niet
of de nood er erger is dan in Leiden, maar er zijn meer
gemeenten, die in nood verkeeren en zeide die gemeente
aan ƒ450.000.te zullen helpen Zaandam had voor zijn
kasgeld een tijdelijke leening gesloten, maar de bankiers wilden,
dat daarvoor een blijvende leening in de plaats kwam, maar
Zaandam kon die leening niet plaatsen op voorwaarde, dat
het besluit om den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud
op ƒ1000.te brengen, werd ingetrokken.
Ziedaar dus het voorland ook van Leiden, als wij op deze
manier doorgaan en dus van bovenaf laten uitmaken, hoe hier
de financieele toestand ook van de armoelijders moet behartigd
worden. Met andere woorden, dan zullen wij dus ook verplicht
worden van boven af en zullen wij ons erbij moeten neder-
leggen om het geld te halen waar het niet te halen valt.
Waar is dan het eind? En tenslotte wordt men er dus hier
aansprakelijk voor gesteld en in den Haag, waar men aan de
touwtjes trekt, trekt men zich van de zaak niets aan.
Leiden staat dus hier ook voor een tweesprong. Men heeft
voort te gaan op die manier en dan zal het steeds erger
worden en zal men steeds ook van de armoelijders het geld
moeten halen, of men moet trachten dien heeren in den Haag
aan het verstand te brengen, dat het zoo niet gaat.
Er is straks gezegd: wat heeft men aan zoo'n principieele
verklaring? Maar als men hier principieel overtuigd was dat
het verkeerd was, dan zou Leiden de spits moeten afbijten
en trachten die heeren in den Haag te overtuigen, dat hun
optreden verkeerd is en dat elke stap in die richting tot
onheilen moet leiden.
Men moet natuurlijk beginnen met die overtuiging te be
zitten. Als de leden van den Raad, van het College van
Gedeputeerde Staten en van de Regeering allen armoelijders
waren, dan zouden zij dat beter gevoelen; dan zouden zij
vast overtuigd zijn dat de invordering aldus niet kan en niet
mag geschieden.
Toen men dit besluit nam, heeft men zich er steeds achter
verscholen, dat de Minister niet anders wil, maar er zijn
voorbeelden dat, als er eenige aandrang wordt uitgeoefend,
de Minister zich daarbij heeft nedergelegd. Te Amsterdam is
de aftrek 900.te Enschede 800.Dus er is wel wat
te bereiken in dit opzicht.
Nu is de vraag: wat denken wij met dit voorstel te be
reiken? Met dit voorstel spreken wij uit de werkelijkheid.
Wij wenschen den Raad het besluit te laten nemen, dat het
oninbare ook oninbaar is; het mag en kan niet geïnd worden.
Wij hebben niet het recht om het geld te halen daar waar
reeds een tekort is, terwijl er zoovelen zijn die heel wat
meer hebben. Ik sta ook op het standpunt, dat men eerst
dan aan het tekort mag raken, als alles wat boven het tekort
is bij de anderen is weggehaald.
Wij willen in dit opzicht ook recht voor allen en het gaat
niet aan om, zoolang er weelde is, het geld te halen bij al
diegenen, die gebrek lijden.
Het is dus oninbaar en wij willen alleen hebben dat de
Raad dat uitspreekt.
Hoe zal die zaak in het reine te brengen zijn? Wij
erkennen, dat het zeer moeilijk is. Men was aan de Reken
kamer nog niet voldoende met de statistiek gevorderd om mij
juiste cijfers te kunnen geven, maar ik schat het tekort dat
aldus ontstaat op 450000.
Hoe wil men daarin voorzien Ik stel op den voorgrond
dat het ons inziens een eereschuld is. Wij beginnen met
vast te stellen dat die eereschuld voldaan moet worden om
dan te overwegen op welke wijze in dat tekort te voorzien
zal zijn.
Meent men, dat het niet zoo erg is, dan loopt men er luchtigjes
overheen en is het verbazend gemakkelijk om zich bij den
moeilijken toestand waarin wij verkeeren neder te leggen en
te zeggende hoogere autoriteiten willen niet anders.
Men heeft indertijd te Leeuwarden ook een besluit ge
nomen, volgens hetwelk niet de geheele belasting geind ge
worden is. Jk geef toe, dat waren andere omstandigheden;
dat was een besluit uit overvloed en hier zou het zijn een
besluit uit gebrek.
De Wethouder van Leeuwarden berichtte mij daaromtrent:
»De opbrengst van de plaatselijke belasting was in het primi
tieve kohier 360 000.meer dan er op de begrooting voor
was uitgetrokken. Na aftrek van eene loonsverhooging over
de geheele linie bleef Vio gedeelte van het geraamde en noodige
bedrag over. Onze fractie stelde toen voor 10 aan de
belastingbetalers terug te betalen. De Raad besloot aldus.
Gedeputeerde Staten konden geen bezwaar maken, omdat de
Raad besloot niet 10/io maar 9/io van het kohier invorderbaar
te verklaren. De belastingbetalers waren in hun schik."
Ik geef toe, dat de vergelijking niet opgaat, maar het
kohier verkeerde daar toch in hetzelfde stadium als hier en
zonder tegenstand van de toeziende autoriteiten is daarin
verandering gebracht.
Er zijn voorbeelden van. In Middelstum, Veendam en het
laatst in den Haag, dat voor de tweede maal belasting is