MAANDAG 27 DECEMBER 1920.
753
zeggen, dat ik niet ontbloot ben van eenige bewondering voor
het feit, dat Burgemeester en Wethouders wel bereid zijn
voor de best betaalde arbeiders iets te doen, en ik zou
tevreden zijn, indien wij konden verklaren, dat Burgemeester
en Wethouders steeds bereid zijn dat op dezelfde wijze te
doen voor de minder betaalde ambtenaren en werklieden.
Yoor de leeraren wordt af en toe wel wat gedaan. Ik wil er
bijvoegen, dat de drang van buiten moet komen, omdat men
het uit zich zelf niet zoo enel aoet. Aan den anderen kant
moet ik erkennen, dat er in het voorstel van Burgemeester
en Wethouders wel iets goeds zit. Ja, na het eene, dat ik
gezegd heb, wil ik hun ook het andere niet onthouden. Maar
toch wil ik er een paar wijzigingen in zien gebracht, namelijk
om de vrijstelling van de betaling van pensioensbijdragen niet
te doen ingaan 1 Januari 1921, maar een jaar eerder, zooals
het ook geschiedt voor de leeraren van de Kweekschool.
Alleen omdat anders voor de Kweekschool de Rijkssubsidie
niet toegekend zou worden, stellen Burgemeester en Wet
houders voor, dat de regeling voor de aan die inrichting
verbonden leeraren zal ingaan met 1 Januari 1920. Anders
zou het ook geweest zijn 1 Januari 1921.
De leeraren te Leiden zijn er, in tegenstelling met de
Rijksleeraren, toch nog al bekaaid afgekomen.
Ik heb hier voor mij de salarisregeling van het Rijk met
de toeslagen van 1917, 1918 en 1919. Voor het gemak heb
ik als voorbeeld genomen een leeraar te Leiden, die pas
aangesteld is, dus nog geen dienstjaren heeft en die wel
gehuwd is doch geene kinderen heeft.
Volgens de oude regeling, van 1918, begon zoo'n leeraar
met ƒ2200.Het Rijk gat in 1918 75 pCt. van de nieuwe
en de oude regeling, en de nieuwe regeling begon met ƒ3000.—.
Dat geeft al een verschil van ƒ800.Dat wordt een nadeel
voor den Leidschen leeraar van 75 pCt. van ƒ800.is
ƒ600.—.
Dan is er in 1917 geweest een Rijksduurtetoeslag ten bedrage
van 15% tot een maximum van 200.Daarna is er in
1919 door het Rijk gegeven een toeslag van 50 van de
jaarwedde met een maximum van 1000.van dit bedrag
moest afgetrokken worden het verschil tusschen het salaris
in 1919 en vóór 1918, wat voor een leeraar f 800.— bedroeg.
De toeslag bedroeg dus 200.
In October 1919 werd verstrekt een extra-maand salaris
bedragende 1/i« van ten hoogste f 2400.en 1/n van het
salaris boven de f 2400.Totaal bedroeg dus deze toeslag
voor een leeraar f 225.
Totaal heeft dus een leeraar in deze gemeente gemist
f 600.j- 200.b 200.[- f 225.—, dit is ƒ1225.—.
Dat heeft hij minder genoten omdat hij in dienst van de
gemeente was. Was hij in dienst van het Rijk geweest, dan
zou hij dat bedrag ten volle uitbetaald gekregen hebben.
Ik heb als voorbeeld een leeraar genomen zonder kinderen,
omdat anders de kinderbijslag er ook nog bijgekomen was.
De premiestorting bedraagt voor zoo'n leeraar te Leiden
587.50. Als geen terugbetaling over 1920 verleend wordt,
dan komt dit bedrag nog bij de 1225.en wordt het totaal
1812.50.
Ik meen dat dit onbillijk is. Men mag toch aannemen, dat
een leeraar in Rijksdienst precies dezelfde werkzaamheden
verricht, precies hetzelfde aantal lesuren heeft als een leeraar
te Leiden, en dat nu zoo iemand, alleen omdat hij bij toeval
in dienst van het Rijk is, in 3 jaren dergelijk bedrag
meer krijgt, dat loopt de spuigaten uit en ik meen dat de
Raad eenigszins aan de billijke wenschen van die menschen
kan tegemoetkomen door dit amendement van mij aan te
nemen, volgens hetwelk de kwijtschelding van de pensioen
premie een jaar eerder zal ingaan dan Burgemeester en Wet
houders voorstellen.
Verder meen ik dat, waar het Rijk ons niet verplicht den
kindertoeslag te geven het Rijk laat ons daarin vrij
wij verstandig zullen doen, ook met het oog op het voorstel
van den heer Wilmer, dat de Raad nog maar kort geleden
aangenomen heeft, en deze leeraren allen een salaris hebben
dat hooger is dan het in dat voorstel genoemd bedrag, om op
dit stuk voor de leeraren geen uitzondering te maken. Verplicht
het Rijk er ons later toe, dan wordt het anders, dan kunnen
wij er hoogstens ons leedwezen over betuigen, maar dan
kunnen wij ons er moeilijk tegen verzetten. Ik geloof, dat de
leeraren met die zoogenaamde fokpremie niet ingenomen zijn
en dat zij er verre de voorkeur aan geven vanaf 1 Januari
1920 vrijgesteld te worden van de betaling van pensioens
bijdragen.
De heer de Lange. M. d. V. Ik vind het wel opmerkelijk,
dat de heer Dubbeldeman zijn beschermende hand uitstrekt
over de leeraren van Gymnasium en Hoogere Burgerschool.
Ik wil dat overigens op zijn plaats laten.
De heer Knuttel. "Waarom is dat opmerkelijk? Daar was
ik nu juist nieuwsgierig naar.
De heer de Lange. Ik wil zeggen, dat ik tegen zijn voor
stellen ben, mede hieromwij kunnen niet concurreeren met
het Rijk en behoeven ook niet slaafs te volgen hetgeen het
Rijk doet. Ten opzichte van de leeraren van de Kweekschool
zijn wij er toe verplicht en daarover valt dus niet te discus
sieeren. Wij willen gaarne het subsidie voor de Kweekschool
hebben en om dat te genieten zijn wij verplicht de regeling
te volgen, welke ons is voorgeschreven.
Ten opzichte van het Gymnasium en de Hoogere Burger
school is dat niet het geval. De heer Dubbeldeman zegt: die
heeren zijn hier toevallig en daarom moeten zij honderden
guldens per jaar missen. Neen, Mijnheer de Voorzitter, die
heeren zijn met opzet hier, want zij hebben geheel vrijwillig
gesolliciteerd naar een betrekking aan een van de onderwijs
inrichtingen in deze gemeente.
Teneinde duidelijk te maken waarom ik tegen de voor
stellen van den heer Dubbeldeman moet zijn, wil ik er op
wijzen, dat aanneming dier voorstellen veel meer gevolgen
zal hebben dan de handeling zelve betreffen. Wanneer wij
beginnen met voor de gemeentelijke ambtenaren bij het
onderwijs, voor wie het Rijk ons daartoe niet verplicht, de
pensioensbijdragen over 1920 terug te betalen, zitten wij
daaraan voor alle andere gemeenteambtenaren ook vast.
De heer Dubbeldeman. Dat is geen schande.
De heer de Lange. Dat beweer ik ook niet, maar uit
respect voor de gemeentekas heb ik bezwaar om dien weg
te volgen, en dat is mijns inziens ook geen schande. Ik ontraad
den Raad dezen stap te doen, omdat wij het anders voor
alle andere gemeenteambtenaren ook moeten doen. Ik betreur
het voor de heeren, dat zij het niet krijgen, maar de gemeen
tekas van Leiden kan het niet dragen.
De heer Heemskerk. M. d. V. Het is mij bijzonder op
gevallen, dat de heer Dubbeldeman in deze zoo beschermend
optreedt voor de leeraren ten opzichte van de terugbetaling
van pensioensbijdragen, maar hier tevens terecht heeft laten
uitkomen, dat hij tegen den kindertoeslag is, zoodat hij deze
menschen aan de eene zijde wil helpen, doch, als het over
een ander principe gaat, hun niet wil tegemoetkomen. Nu
heeft de heer Dubbeldeman gezegd, dat deze menschen, in
verband met het aangenomen voorstel van den heer Wilmer,
staan boven de loongrens, welke daarin is genoemd, zoodat
is uitgemaakt, dat zij geen kindertoeslag zullen krijgen, maar
dat is voor mij een reden mij te verzetten tegen de terug
werkende kracht voor de teruggave van de pensioensbijdragen.
Wij moeten de zaak zoo nemen, dat zoowel de teruggave van
de pensioensbijdragen als de kindertoeslag worden beschouwd
als aanvulling van het loon, en als wij daarvan uitgaan, is
het, met betrekking tot de grootte van het salaris van deze
menschen, niet noodzakelijk hun in deze tegemoet te komen.
Waar zij namelijk vallen in een loonklasse van ƒ4500.— tot
ƒ5000.acht ik het niet noodig verder te gaan dan het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat daarin met
redelijke eischen wordt rekening gehouden.
Dat wil niet zeggen natuurlijk, dat ten aanzien van niemand
het noodzakelijk zou zijn den aftrek voor pensioensbijdragen
vroeger dan Januari 1921 te doen ingaan. Maar ik meen.
dat deze menschen een salaris hebben dat in elk geval
zoodanig is dat het in overeenstemming met redelijke behoeften
te achten is.
Ik zal mij dan ook tegen de amendementen van den heer
Dubbeldeman moeten verzetten.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil naar aanleiding van wat
eenige sprekers tegen het voorstel van den heer Dubbeldeman
aangevoerd hebben op eenige zeer in het oog loopende feiten
wijzen.
Het is een algemeen bekend iets, dat op dit oogenblik groot
gebrek bestaat aan bevoegde leerkrachten bij het middelbaar
onderwijs. Voortdurend ziet men in het Tijdschrift voor het
gymnasiaal en middelbaar onderwijs lijstjes gepubliceerd van
hoogere burgerscholen en gymnasia waar onbevoegde leer
krachten voor verschillende vakken zijn aangesteld. Dat bewijst
wel, dat het peil, waarop de salarisregeling door het Rijk
gebracht is, nog niet boog is, dat men nog niet geeft wat
noodig is om het onderwijs in goeden gang te houden.
Als nu Leiden minder geeft dan het Rijk in den vorm
zooals de heer Dubbeldeman het heelt voorgerekend, dan
parasiteert de gemeente hier op zekere voordeelen, waardoor
Leiden misschien in ietwat gunstiger conditie is om sollicitanten
te krijgen dan andere plaatsen. Het is een algemeen bekend feit,
dat nu eenmaal academiesteden gemakkelijker krachten krijgen
voor deze betrekkingen dan andere plaatsen, hetzij omdat het
leeraren zijn die zelf nog doorstudeeren, of omdat zij met het
oog op hunne kinderen liever in een academiestad zijn.
Daarvoor komen zij dus hier. Wanneer Leiden daarvan
misbruik maakt om minder te betalen dan het Rijk want