G malige) grens der gemeente tot in het Galgewater en de Vliet van Wouterenbrug tot en met de Neksluis; 2°. het jaagpad langs den Nieuwen Rijn, van het eindpunt in Leiden tot de werken door de Provincie ten behoeve van het nieuwe kanaal te maken B. in beheer en onderhoud: 1°. den Ouden Rijn, van de Schrijversbrug tot de (toen malige) grens der gemeente; 2°. den Nieuwen Rijn, van de Singelbrug tot aan de werken door de Provincie ten behoeve van het nieuwe kanaal te maken, beide over hun volle breedte. De gemeente Leiden verbond zich verder, vermits de regeling van 1884 ter verzekering van de bruikbaarheid, vrijheid en veiligheid der doorvaart door Leiden's territoir na de inge bruikneming van het nieuw te graven kanaal zou ophouden te bestaan, na die ingebruikneming van schippers van vaar tuigen, van en naar gemeenten aan den Rijn bewesten Leiden, naar en uit het Rijn-Schiekanaal en naar en uit den Rijn in de richting Galgewater, Oude Vest, Haven en Schrijversbrug mits de gemeente doorvarende zonder te laden ot te lossen of aldaar langer te vertoeven dan voor de doorvaart noodig is noch door vaartgeld, noch havengeld, noch bruggeld, noch uit anderen hoofde of onder welke benaming ook, eenig recht te heffen. Deze overeenkomst werd aangegaan onder voorwaarde dat, nadat de werken sub A hiervóór vermeld in eigendom, beheer en onderhoud door de gemeente Leiden waren overgenomen, de bijdrage, door de gemeente Leiden jaarlijks aan de Provincie te betalen in de kosten van onderhoud van het Utrechtsehe Jaagpad, zou worden verminderd van 2400.tot ƒ2300. Nu het nieuwe kanaal in gebruik is gesteld zou derhalve zonder meer tot overneming van de bovengenoemde objecten in eigendom, beheer en onderhoud, subsidiair in beheer en onderhoud, kunnen worden overgegaan. Inmiddels is echter de grenswijziging bij de wet van 27 November 1919 (S. 777) tot stand gekomen en is daarbij o.m. de Oude Rijn tot voorbij de uitmonding van het nieuwe kanaal in den Ouden Rijn, onder het territoir der gemeente Leiden getrokken, zoodat, werd alleen tot overneming van de werken in de overeenkomst van 1908 genoemd overgegaan, het gedeelte van den Ouden Rijn van de voormalige grens (tegenover de Drittsloot) tot tegenover Spanjaardsbrug in beheer en onder houd bij de Provincie zoude blijven. Gedeputeerde Staten gaven ons daarom in overweging, ook dit gedeelte in beheer en onderhoud bij de gemeente over te nemen, doch niet verder dan tot 250 M. vóór de uitmonding van het nieuwe kanaal, blijkbaar omdat de Provincie, in verband met mogelijke wijziging van bestaande wrerken of de uitvoering van nieuwe werken aan het kanaal, aldaar de noudige vrijheid van beweging wilde behouden. Tegen deze toevoeging van het gedeelte Oude Rijn bestond noch bij ons College noch bij de Commissie van Fabricage bezwaar; op dezelfde gronden als die, in onze voor dracht bij Ingek. St. n°. 2G5 van 1906 ontwikkeld, achtten wij haar voor de gemeente gewenscht. Wij gaven daarom van onze bereidverklaring om de overname ook van dit gedeelte van den Ouden Rijn bij Uwe Vergadering te bevorderen, aan het College van Gedeputeerde Staten kennis. Wij voegden daar echter aan toe den wensch, om ook de gedeelten Leidsche Vliet, van de Wouterenbrug tot de Lammebrug en het Gal gewater tot nabij de Vink, welke wateren thans eveneens onder Leidsch territoir zijn begrepen, met de daartoe behoo- rende kunstwerken in eigendom, (voor zoover de Provincie eigenaresse is) beheer en onderhoud bij de gemeente over te nemen. Gedeputeerde Staten berichtten ons daarop, dat zij tegen deze overdracht voor zoover het de Vliet betreft van Woute renbrug tot 250 M. vóór de Lammebrug, als zijnde een gedeelte van een zijtak van den hoofdvaarweg, geen bezwaar hadden, doch dat voor de overneming door de Gemeente van het gedeelte Galgewater tot nabij de Vink geen aanleiding bestond, aangezien dit vaarwater voor het grootste gedeelte buiten de bebouwde kom der gemeente Leiden lag en deel uitmaakte van een doorgaanden, verder strekkenden vaarweg. In onze met Gedeputeerde Staten gevoerde correspondentie werd tevens overeenstemming verkregen ten opzichte van de door ons betoogde wenschelijkheid, dat op het over te dragen gedeelte van den Trekvliet van Wouterenbrug tot de Nek sluis met de daartoe behoorende kunstwerken, de Provinciale verordening ter voorziening in Scheepvaartbelangen (Prov. blad No. 60 van 1885) niet meer van toepassing zou zijn, nu ook bet verder strekkende gedeelte van deze z.g. kieine vaart, blijkens mededeeling van de Gedeputeerde Staten d.d. 3/6 November 1919, G. S. No. 57/1 niet meer aan deze veror dening zou zijn onderworpen. De kadastrale perceelen welke bij de bovenbedoelde over neming in eigendom, beheer en onderhoud, of alleen in be heer en onderhoud, zijn betrokken, zijn in de hierbij gevoegde concept-akte vermeld. Ten einde echter tot het sluiten dier overeenkomst te kunnen overgaan is eene wijziging van de raadsbesluiten van 15 November 19Ü6 en 31 Januari 1907 noodig. In aansluiting aan het advies der Commissie van Fabricage en op grond van het hierboven medegedeelde, geven wij U alsnu in overweging ons te machtigen, aan de Gedeputeerde Staten te berichten, dat Uwe Vergadering bereid is, met wijziging inzooverre van de raadsbesluiten van 15 November 1906 en 31 Januari 1907, om niet over te nemen overeen komstig de in de concept-akte gegeven aanduiding: A. in vollen en vrijen eigendom, beheer en onderhoud, voor zoover zulks aan de Provincie toekomt: le. de Nieuwe Vaart en den Trekvliet vanaf het Galgewater tot op ongeveer 250 M. ten noorden van het midden der jaagbrug over den Trekvliet nabij Lammebrug, met de daarin gelegen keersluis bij Rijnoever en de Wouterenbrug, met inbegrip van den daarlangs gelegen weg (Rijn- en Schiekade) met jaagpad, beplantingen, boordverdedigingen en de daarin gelegen drie. vaste bruggen met de nabij de keersluis staande brugwachterswoning en wachthuisje en het daaromheen ge legen terrein en de verdere tot dit kanaalgedeelte behoorende eigendommen; 2e. de Vliet vanaf Wouterenbrug tot aan den Witten Singel, met de daarin gelegen Neksluis, den daarlangs gelegen weg (Jan van Goijenkade) met jaagpad, beplantingen en boord verdedigingen 3e. het jaagpad langs den Rijn, met de daartoe behoorende boordverdedigingen en al wat daartoe verder behoort, vanaf den Hoogen Rijndijk nabij de Utrechtsehe brug tot aan het verlengde van den Üostelijken zijgevel van het aan het jaag pad meest nabij het nieuwe kanaal gelegen huis; B. in beheer en onderhoud voor zooveel de Provincie aangaat: le. den Nieuwen Rijn vanaf de Singelbrug tot aan het verlengde van de grens van de Provinciale eigendommen aan de Westzijde van het nieuwe kanaal door de Waard; 2°. den Ouden Rijn van Schrijversbrug tot aan de Ooste lijke grens van het perceel Sectie N No. 327, benevens alle eigendomsrechten die de Provincie op vorengenoemde objecten kan doen gelden; en te bepalen a. dat de overdracht wordt gerekend in te gaan op een nader door Gedeputeerde Staten in overleg rnet Burgemeester en Wethouders vast te stellen tijdstip, op welk tijdstip tevens de jaarlijks aan de Provincie te betalen bijdrage in de kosten van onderhoud van het Utrechtsehe Jaagpad wordt gebracht van 2400.— op 2300.per jaar; b. dat de bovengenoemde objecten, met uitzondering van die onder A. 2*. genoemd, zonder nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten, niet van aard of bestemming zullen veranderen als vallende onder de boezemwateren waarop artikel 1 der Provinciale verordening ter voorziening in scheep vaartbelangen van toepassing is en de gemeente Leiden alle verplichtingen van de Provincie ten opzichte van derden, ook die welke voortspruiten uit de contracten waardoor de Provincie den eigendom verkreeg, overneemt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 9. Leiden, 15 Januari 1921. Ingevolge Uwe beslissing, op 15 November 1920 genomen naar aanleiding van het praeadvies, door Burgemeester en Wethouders uitgebracht op het voorstel van de heeren Oostdam, Sijtsma en Knuttel, betreffende het instellen van een z.g. schoonheidscommissie, heelt dit College ons uitgenoodigd bij U een aanvulling van de verordening op het Bouwen en Sloopen in den in dat praeadvies aangegeven zin aanhangig te willen maken. Wij bieden U derhalve hierbij een ontwerp-verordening ter vaststelling aan. waardoor het. door U gewenschte doel zal kunnen worden bereikt. De redactie van het ontworpen artikel is in hoofdzaak gelijk aan die van de te Haarlem en Almelo op dit punt geldende bepalingen; slechts hebben wij het woord »restaureeren" vervangen door het Nederlandsche «her stellen", terwijl wij naast de herstelling ook van de verande ring van gebouwen hebben melding gemaakt. Door toch alleen te spreken van nieuw te bouwen en van te herstellen gebouwen, loopt men gevaar, dat in gevallen, waarin dat zeer wenschelijk is, krachtens de nieuwe bepaling niet zou kunnen worden opgetreden. Immers is het artikel (dat als art. 18bis tusschen de artt. 18 en 19 der verordening ware in te voegen) van toepassing bij het bouwen van woningen en andere ge bouwen, bij het geheel vernieuwen daarvan en eveneens bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 20