GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 4 ISCIEKOllfES STUKKE». N°. 1. Leiden, 27 December 1920. Tegen de voordracht van Burgemeester en Wethouders (Ingek. St. No. 417), om het bij raadsbesluit van 26 April 1920 aan de woningbouwvereniging »de Goede Woning" in uitzicht gestelde voorschot van ten hoogste f 1101500.— te verhoogen met ten hoogste 259955.— heeft de Commissie van Financiën geene bedenking. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 2. Leiden, 3 Januari 1921. Ten vervolge op onze vorige opgave (Ingek. Stukken no. 327 van 1920) leggen wij hierbij aan Uwe Vergadering weder een lijst over van de ambtenaren, die door ons College, gedurende het 4e kwartaal 1920, in het genot zijn gesteld van één of meer vervroegde periodieke verhoogingen van wedde. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Opgave van de ambtenaren der gemeente, die in het genot zijn gesteld van één of meer vervroegde periodieke verhoogingen van wedde, gedurade het 4e kwartaal 1920. g.2 8) -1 g.5 8 J "5 a cs STEDELIJKE FABRIEKEN VAN GAS EN ELECTRICITEIT. 1920 1 H. C. A. Proos Technisch ambtenaar 3e klasse 2200.— f 2300.— 1 October 1 2 K. N. Hengeveld Ingenieur 2e klasse 3800.— 4550. 15 November 3 N°. 3. Leiden, 4 Januari 1921. Onder overlegging van nevensgaand schrijven van de Ver- eeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmans woningen, geven wij Uwe Vergadering in overweging tot de benoeming van twee leden van het Bestuur dier vereeniging over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 28 December 1920. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Namens het Bestuur der Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen zend ik U de navolgende aanbeveling ter voorziening in de vacaturen ontstaan respec tievelijk door het ontslag aan de Heer en H. J. Wildschut en W. C. Mulder, verleend. Voor de vacature H. J. Wildschut wordt aanbevolen: 1. Mr. K. HUGENHOLTZ, Secretaris van de Directie der Lichtfabrieken Alhier. 2. Mr. G. H. E. NORD THOMSON, advocaat en procureur Alhier. En in de vacature W. C. Mulder: 1. A. M. TOUW, Directeur der Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij Alhier. 2. Mr. P. M. TRAPMAN, advocaat en procureur Alhier. Hoogachtend E. A. Cosman, Secretaris der Vereeniging tot bevordering v. d. Bouw van Werkmanswoningen Alhier. N°. 4. Leiden, 8 Januari 1921. Zooals U bekend is, bestaat de wedde van een gedeelte van het personeel der politie ingevolge de algemeene salaris verordening uit een weekloon benevens een bedrag per jaar als kleedinggeld. Dit kleedinggeld wordt in het kleedingfonds der agenten van politie gestort. Het bedraagt voor de agenten ƒ85.voor de hoofdagenten ƒ92.50 en voor de inspecteurs i politie ƒ100. In verband met de stijging van de prijzen van kleeding en schoeisel werd dit kleedinggeld door ons College en ook door Uwe Vergadering sedert het jaar 1917 niet meer vol doende geacht, weshalve door U, overeenkomstig ons desbe treffend praeadvies, opgenomen onder n°. 93 der Ingekomen Stukken van 1918, op 2 Mei 1918 werd besloten ten opzichte van het politiepersoneel goed te keuren: a dat de gemeente vanaf 1 Januari 1917 tot nader te bepalen tijdstip voor hare rekening nam hetgeen de uniform- kleeding voor de hoofdagenten en agenten van politie meer zou kosten, dan de in de achter het praeadvies afgedrukte bijlage vermelde standdaardprijzen; b dat aan de inspecteurs van politie en aan de in burger- kleeding dienstdoende hoofdagenten en agenten eveneens vanaf 1 Januari 1917 tot nader te bepalen tijdstip jaarlijks van gemeentewege een toeslag van 50 op hun kleedinggeld werd gegeven. Voor de aanschaffing en herstelling van het schoeisel zou verder aan de agenten jaarlijks een bedrag van 25.uit het kleedingfonds worden uitgekeerd. Deze laatste regeling bleek echter weldra in verband met de aanzienlijke stijging van de lederprijzen niet meer voldoende, weshalve in Uwe Vergadering van 17 October 1918 (Ingek. Stukken no. 256), ter aanvulling van het besluit van 2 Mei tevoren, besloten werd goed te keuren, dat op grond van de hooge prijzen van het schoeisel en van de herstelling daarvan over 1918 een extra toelage van f 10.werd uitgekeerd, terwijl vanaf 1 Januari 1919 tot nader te bepalen tijdstip aan de dienaren van politie voor ten hoogste 2 paar schoenen per jaar het bedrag zou worden uitgekeerd, dat een paar nieuwe eenvoudige schoenen, ter keuze van den Commissaris van Politie, meer kostte dan f 12.benevens het bedrag, dat voor herstel van schoeisel boven ƒ2.moest worden uitgegeven tot een maximum van 4 reparatiën per jaar of wel, indien de betrokkene zijne schoenen zelf repareerde, een toelage van ƒ8.per jaar, voor de eene helft uit te keeren in de maand Juni en voor de andere helft in de maand December. Ofschoon het in 1918 vastgestelde toeslagstelsel in het algemeen wel heeft voldaan, is toch in de praktijk gebleken, dat met het oog op het kleedinggeld ad 85.voor de agenten, de vastgestelde standdaardprijzen wel iets te hoog zijn genomen. Het gevolg hiervan is geweest, dat de kleeding- boekjes van vele jonge agenten, die in verband met de uitbreiding van het personeel een geheel nieuwe uitrusting WEDDE u 2 ®.2 O T3 0 8 a a tc "o NAAM. RANG. Groep van loontabel waarop de betrokken ambtenaar volgens de verordening aanspraak zon kannen maken. die hem is toegekend. Datum van ingang. ft W) o SPo O Aanmerkingen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 15