758
MAANDAG 27 DECEMBER 1920.
de leeraren van Gymnasium en Hoogere Burgerschool hier
ter stede de Rijksregeling zal worden gevolgd, welnu, dan is
het billijk dat in zijn geheel te doen en den leeraren te
Leiden volkomen dezelfde wedden toe te kennen alsdeRijks-
leeraren krijgen.
Nu gaat het niet aan om te zeggen, gelijk de heer van der Pot
doet, dat wij de salarissen van de leeraren verbeteren om
goede leeraren te krijgen en dat, al staan wij die terugwerkende
kracht niet toe, de tegenwoordige leeraren toch niet weg
zullen loopen. Dat is geen royaal standpunt. Neen, wij moeten
veeleer aldus redeneeren: wij hebben besloten onze gemeente
lijke regeling in overeenstemming te brengen met de Rijks
regeling en nu brengt de billijkheid en de logica mee, dat wij
dat geheel doen en hun dus met terugwerkende kracht kinder
toelage en vrijstelling van de pensioensbijdragen toekennen.
Al heeft het Rijk misschien verkeerd gedaan door aan die
regeling terugwerkende kracht toe te kennen, nu het eenmaal
is geschied, is het billijk betzelfde voor onze leeraren te doen.
Men spreekt over de brugwachters, voor wie dan volgens
de heeren hetzelfde zou moeten worden bepaald, maar dat
argument zou alleen dan opgaan, als wij hier hadden besloten,
dat voor onze brugwachters een regeling zou worden gemaakt,
gelijk aan die voor de Rijksbrugwachters. Dan zou, indien het
Rijk aan zijn brugwachters een toelage gaf, deze ook aan de
Leidsche brugwachters moeten worden toegekend. Dit geldt
echter voor hen niet, alleen en speciaal voor de leeraren heeft
de Raad bepaald, dat voor hen de Rijksregeling zou worden
gevolgd.
De heer de Lange. De leeraren zijn niet geprivilegieerd.
De heer van dek Lip. Neen, maar waarom moeten zij worden
achter gesteld
De heer de Lange. M. d. V. Zij worden op gelijken voet
behandeld als al de andere ambtenaren. Zij krijgen vanaf
1 Januari 1921 evenals de Rijksleeraren, kindertoeslag en
premievrij pensioen, zoodat men niet moet spreken van achteruit
stelling.
De heer van der Pot. M. d. V. Hoewel de heer van der
Lip eigenlijk reeds een antwoord heeft gegeven, wensch ik,
omdat de heer Oostdam rechtstreeks zijn vraag tot mij heeft
gericht, nog even op die vraag te antwoorden. Het voorstel van
de minderheid is niet gebaseerd op zeker recht. De heer van
der Lip heeft zelf gezegd, dat hij het voorstel uit een oogpunt
van billijkheid aan den Raad aanbeveelt, zoodat er ook naar
zijn meening alleen van billijkheid, niet van recht, sprake is.
Verder wensch ik nog iets te zeggen naar aanleiding van
het gesprokene door den heer Dubbeldeman, die beweert, dat
ik al te dikwijls met mijn portefeuille rammel. Dat is niet erg
dikwijls, want het gaat altijd over dezelfde zaak. Of het nu
loopt over een voorstel van den heer van Stralen om een
toeslag ineens te geven of, zooals hier, om de reeds gestorte
pensioensbijdragen over een geheel jaar terug te geven, dat
is niet een verschil in wezen, maar alleen in vorm. De reden
waarom ik zeg, dat, als de Raad een voorstel aanneemt, ik
wegga, is steeds dezelfde.
De heer Dubbeldeman. De Raad moet het weten.
De heer van j^er Pot. Daarmede houd ik natuurlijk rekening.
De Raad moet weten of hij wil, dat aan de waarneming door
mij van deze functie een einde komt en daar ik haar gaarne
vervul, loop ik de kans om te worden heengezonden, natuurlijk
niet voor mijn pleizier. Men moet mij daarom niet verwijten,
dat ik te dikwijls met dat dreigement kom. Men zou het mij
dunkt mij veel meer kwalijk kunnen nemen, als ik te vast
kleefde aan mijn zetel en niet aan den Raad zeide hoe de
zaak financieel staat, dan dat ik zeg mij niet verantwoord te
achten voor een uitgave van een kleine ton, waarvoor geen
dekking is.
De Voorzitter. Ik moet met allen ernst en allen nadruk
de aanneming van het amendement van den heer Dubbeldeman
ontraden.
Men moet toch ook rekening houden met den tijd, dien wij
beleven en den toestand waarin wij verkeeren.
Wij hooren van werkloosheid, die ontstaat, wij hooren van
alle mogelijke behoeften, welke aan den dag zullen treden,
waarbij waarschijnlijk zich de gemeente ook weder lasten zal
zien opgelegd. Zou het niet dwaas wezen dat wij nu zouden
besluiten tot een zoo belangrijke uitgaaf, waarvoor geen enkele
reden bestaat, terwijl de menschen daarop geen enkel recht
kunnen doen gelden?
Het zou een luxe-uitgaaf zijn waarvoor hoegenaamd geen
reden bestaat en ik dring er dan ook ten zeerste op aan, in
het belang van onze gemeentefinanciën, om zich van dergelijke
uitgaaf te onthouden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het eerste amendement van den heer Dubbeldeman om in
het voorstel sub e den datum van 1 Januari 1921 te veranderen
in 1 Januari 1920, wordt in stemming gebracht en met 17
tegen 18 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren de Lange, van der Pot, Mulder,
Meijnen, Kuivenhoven, Oostdam, Sijtsma, Wilbrink, Schoneveld,
Eikerbout, Splinter, van Hamel, Stijnman, Huurman, Rotteveel,
Heemskerk en de Voorzitter.
Vóór stemmenmevrouw DubbeldemanTrago, de heeren
Sanders, Bots, van der Lip, Groeneveld, van Stralen, de la Rie,
mevrouw BaartBraggaar, de heeren Eerdmans, Knuttel,
Dubbeldeman, van Eek en Bisschop.
(De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.)
Het tweede amendement van den heer Dubbeldeman om
aan het voorstel sub e toe te voegen de woorden»doch
alleen voorzoover betreft de teruggave van verschuldigde
pensioensbijdragen of wei het niet betalen dier bijdragen,"
wordt in stemming gebracht en met 22 tegen 8 stemmen
verworpen.
Tegen stemmende heeren de Lange, Sanders, Bots, van
der Lip, van der Pot, Mulder, Meijnen, Kuivenhoven, Oost
dam, Sijtsma, Wilbrink, Schoneveld, Eikerbout, Splinter, van
Hamel, Stijnman, Huurman, Eerdmans, Rotteveel, Bisschop,
Heemskerk en de Voorzitter.
Vóór stemmen: mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren
Groeneveld, van Stralen, de la Rie, mevrouw BaartBrag
gaar, de heeren Knuttel, Dubbeldeman en van Eek.
Het voorstel sub e wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
X. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 11 November 1909 (Gem. Blad No. 23), regelende het
onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 397.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou even aan Burge
meester en Wethouders willen vragen wat de oorzaak is, dat
zij aan de persoon, die met het hoofdschap is bekleed, geen
andere vergoeding geven dan zij verdient als leerares aan de
Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen. Ik mag
onderstellen, dat de taak, welke zij als hoofd heeft te ver
richten, een geheel andere is als die, welke zij als leerares
aan de Kweekschool heeft te vervullen. Ik had gedacht, dat
het op den weg van Burgemeester en Wethouders had ge
legen haar daarvoor een extra vergoeding te geven, omdat zij
bij dit onderwijs en bij den cursus, welken zij aan onder
wijzers en onderwijzeressen geeft, de plaats inneemt, welke
aan andere onderwijsinrichtingen door een directeur of een
hoofd wordt ingenomen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan alleen aan den heer
Dubbeldeman antwoorden, dat die regeling altijd zoo geweest
is en niemand er ooit aanmerking op gemaakt heeft, ook niet
de betrokken leerares zelve. Er is dus mijns inziens geen
reden om meer te geven.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele
verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XI. Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening regelende de jaar
wedden der leeraressen en leeraren aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes te Leiden;
b. tot regeling van de bezoldiging van de tijdelijke leerares
in de Engelsche taal en letterkunde aan die inrichting.
(Zie Ing. St. No. 398.)
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres.
a. Voorstel tot vaststelling van de verordening regelende
de jaarwedden der leeraressen en leeraren aan ds Hoogere
Burgerschool voor Meisjes te Leiden.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Eerdmans. M. d. V. Als ik mij wel herinner is bij
de behandeling van de begrooting door u medegedeeld, dat
een adres van leeraressen was ingekomen. Dat adres is toen
door den Secretaris voorgelezen, maar er zijn sindsdien in
deze Raadszaal zooveel dingen gebeurd, dat ik u zou willen
verzoeken er nogmaals voorlezing van te laten doen.