740
MAANDAG 20 DECEMBER 1920.
een prijsregelenden invloed heeft gehad op de winkelprijzen,
maar ik zou zeggen, laten wij er nu slechts mede doorgaan,
als het bedrijf zich, zij het dan ook ongeveer, zelf kan bedruipen
en dat zou ik juist gaarne willen weten. En daarvan wordt
nu juist niets gezegd.
De Voorzitter. Op de verschillende vragen zou ik een kort
antwoord willen geven. De manufacturen, dié verkocht zijn,
zijn van de hand gegaan zonder dat er verlies op is geleden;
zonder dus, dat de gemeente er iets heeft bijgelegd.
Wat nu de schoenen aangaat, gelijk bekend is, is destijds
als een blijde tijding door de gemeente gegaan, dat er van
uit Amerika schoenen zouden worden aangevoerd, die ver
beneden den prijs zouden zijn van die, welke toen hier ver
kocht werden. Om aan Leiden niet de gelegenheid te geven,
die schoenen te kunnen koopen zou een soort misdaad geweest
zijnvandaar dat er aandrang werd uitgeoefend om een partij
te koopen. Ongeveer 2000 paar schoenen zijn toen ingeslagen.
De heer de Lange. Wat hebben die gekost?
De Voorzitter. Ongeveer f 12.per paar. Aanvankelijk
werden zij op een zoodanige wijze verkocht, dat er geen schade
op werd geleden. Dat is zoo doorgegaan tot wij ongeveer een
week of drie geleden er een opgaaf van gehad hebben en toen
waren er bijna 1600 paar verkocht. Van de ruim 400 over
gebleven paren wordt nog getracht zooveel mogelijk aan den
man te brengen. Ik ben het met den heer de Lange eens,
dat wij met die laatste paren niet te lang moeten wachten,
en dat men beter doet, die maar van de hand te doen.
Wat nu de kwestie van die sokken betreft, die is aange
roerd. ja, dat is koopmanstaktiek, en daar is de gemeente
nooit tegen opgewassen. Er kan gelegenheid worden gegeven
op een voordeelige wijze sokken te koopen, doch het College
van Burgemeester en Wethouders kan er natuurlijk niets aan
doen, wanneer het publiek van die aanbieding geen gebruik
maakt.
Wat op dit gebied ter hand is genomen, is een gevolg
geweest van de omstandigheden waaronder wij leefden, en
het is geschied in het belang van de burgerij. Die zaak is
hier breedvoerig indertijd besproken, en mededeeling en uit
legging van alles is gedaan, maar dat is blijkbaar niet voldoende
geweest, om het publiek te trekken. Nu zitten wij met de
restanten, maar er zijn zooveel overblijfselen van dien orige-
lukkigen tijd die ons drukken, dat wij dit weinige er nog
maar bij moeten nemen.
De heer de Lange. Ik heb straks al voorop gezet, dat ik
de bedoeling, die bij Burgemeester en Wethouders voorzat,
waardeerde en daarover zal ik dus niet spreken. Ik heb alleen
willen constateeren, dat de schoenen elke week wel 40 gulden
duurder worden door de verkoopkosten. Nu heeft de S. D. A. P.
bij monde van den heer van Stralen uiteengezet, dat het veel
beter kon geschieden, dan Burgemeester en Wethouders het
doen. De S. D. A. P. verkoopt in het volksgebouw thans al
schoenen
De heer van Stralen. Geen kwestie van.
De heer de Lange. Misschien willen zij dus ook de schoenen
van de gemeente wel afnemen. Ik herhaal mijn verzoek: laten
Burgemeester en Wethouders er mee uitscheiden.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb die sokkenhistorie niet
verteld, om er Burgemeester en Wethouders een grief van
te maken, maar om in het algemeen aan te toonen, hoe moeilijk
het is voor de gemeente om dergelijke artikelen te verkoopen.
Met de schoenen is het ook zoo, zooals ik met een enkel
voorbeeld zal toelichten.
Ik kan mededeelen.dat een organisatie, den heer van Stralen
welbekend, de schoenen op zicht heeft gehad in een zeer
welgelegen gebouw en dat van gemeentewege circulaires zijn
verspreid onder de leden van die organisatie. En de heer
van Stralen zal ook wel weten, hoe weinig resultaat die poging
heeft gehad
De heer van Stralen. Toen kwam de zomer aan.
De heer Oostdam. Wat doet dat er toe? De poging heeft
in ieder geval weinig resultaat gehad, ik geloof, dat in het
geheel slechts 17 paren zijn verkocht. Ik deel dat ook mede,
om aan te toonen, hoe bezwaarlijk het is voor de gemeente,
zich op dat terrein te begeven.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 239 vervolgens
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr 240, luidende: sNadeelig saldo
van het tijdelijk levensmiddelenbedrijf f40000.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zou aan Burgemeester en
Wethouders willen vragen, of zij willen overwegen, in overleg
te treden met de bakkers. Het eenige artikel, dat thans nog
door het levensmiddelenbedrijf wordt gedistribueerd, is het
meel voor het bruinbrood, dat vaak zoo slecht is, dat de
bevolking het brood, dat er van gebakken is, niet kan eten.
Dat heeft tengevolge, dat van dat meel weinig wordt afgenomen
en veel bakkers dat meel vervangen door het zoogenaamde
Zeeuwsche Tarwemeel, dat maar een bagatel meer kost. Nu
gaat het mij aan het hart, en ik geloof meerderen met mij,
dat het levensmiddelenbureau in stand moet worden gehouden
om een artikel te distribueeren, dat de bevolking beu is.
Zouden Burgemeester en Wethouders nu niet willen trachten,
met de bakkers tot overleg te komen, waardoor aan het einde
van dit jaar de distributie van dat meel kort en goed werd
stopgezet, waardoor het levensmiddelenbureau zou kunnen
verdwijnen, wat groote voordeelen voor de gemeente zou
meebrengen
De Voorzitter. Laat ik er dit van zeggen. Wanneer de
gemeente op dit gebied heelemaal vrij was, zou er over een
regeling in die richting zijn te denken, maar de handelingen
van de gemeente houden verband met hetgeen, waartoe de
Regeering ons verplicht. Wanneer de Regeering eenmaal brood
levert tegen verminderden prijs en daaraan verbindt, dat de
gemeente ook een deel van de kosten draagt, is de gemeente
wel genoodzaakt ter wille van de burgerij daarvan gebruik
te maken.
De heer de Lange. M. d. V. Hetgeen u hier stelt is niet
juist. Wanneer Burgemeester en Wethouders kunnen consta
teeren, na overleg met de bakkers te hebben gepleegd, dat
de afname van het regeeringsmeel zoo miniem is, dat het
eigenlijk voor de bevolking geen beteekenis meer heeft, kunnen
zij aan het Rijksgraanbureau schrijven: Leiden heeft geen
regeeringsmeel meer noodig. Men behoeft het Regeeringsmeel
immers niet te nemen als men het niet noodig heeft. Wij
hebben het dan alleen noodig als de bevolking het in belang
rijke hoeveelheden vraagt. De kans van de likwidatie van het
Levensmiddelenbedrijf hangt voornamelijk af van den kijk,
dien Burgemeester en Wethouders op de zaak hebben en van
de wijze waarop zij met de bakkers, die weten wat er ge
vraagd wordt, de zaak overleggen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ook mij heelt getroffen het
hooge bedrag hetwelk op dezen post geraamd is. Ik zou tegen
een dergelijk bedrag geen bezwaar hebben, ik zou het zelfs
gaarne hooger willen zien, als er maar wat mede gebeurde.
Ik ben echter overtuigd, dat het volgend jaar de bemoeiingen
van dat levensmiddelenbedrijf geheel zullen ophouden door
de verschillende regeeringsmaatregelenik ben overtuigd,
dat de Regeering binnenkort ook dit laatste restje zal op
heffen. Maar dan is het ook niet gewenscht, dat onze begrooting
gedrukt wordt door een schijn-sociale uitgave, die er pro
memorie opstaat voor f 40.000.maar waarvan ik geloof,
dat die niet besteed zullen worden. Omdat ik ertegen ben,
dat in den eerst komenden tijd het belastingpercentage
moet worden verhoogd, om aan het einde van het jaar een
spaarpotje te hebben voor een volgend jaar. Dus uitsluitend
omdat ik een zakelijke begrooting wil hebben, stel ik voor
dezen post met f 30.000.te verminderen.
De Voorzitter. Ik moet dit voorstel van den heer Knuttel
ten sterkste ontraden. Hij zegt, dat deze post pro memorie
op de begrooting staat, maar dat is niet zoo, want er zullen
nog altijd kosten van moeten worden betaald.
Zooals men heeft kunnen zien, loopt het wel ieder kwar
taal achteruit, maar wij weten niet, wat de toekomst ons
brengen zal, dus als wij te kort komen, moeten wij vermeer
dering aanvragen, en dat acht ik minder gewenscht, vooral
nu op het oogenblik een bedrag wordt aangevraagd.
Het belastingpercentage heeft met deze zaak niets te maken,
dat zal men wel algemeen inzien. Ik herhaal dus, dat ik dit
voorstel moet ontraden.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik meen, dat u zich vergist.
Het belastingpercentage wordt aan het einde van het jaar
vastgesteld, maar de hier bedoelde mee- of tegenvaller komt
pas een jaar later aan de orde. Wanneer u nu zegt, mijnheer
de Voorzitter, dat aan het eind van het jaar deze post met
dat bedrag wordt verminderd, heb ik er verder geen bezwaar
tegen.
De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 240 zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs 241 tot en met 244, dit laatste verhoogd met
'100.wegens verhooging der bijdrage aan het Centraal
Normalisatie-bureau en de volgnrs 245 tot en met 248 worden