MAANDAG 20 DECEMBER 1920. 737 stellen, dat de gemeentelijke waschinrichting naar den kelder gaat De heer Dubbeldeman. Dat zullen zij wel laten. De heer Mulder. Dat doen zij, dat spreekt van zelf en een gemeentebedrijf kan niet op tegen het particuliere bedrijf. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik wil graag naar aanleiding van de opmerkingen, die gemaakt zijn, iets zeggen. Het heeft mij wel verwonderd, dat twee sprekers, de heeren Wilmer en de Lange in mijn betoog iets hebben bespeurd van opper vlakkigheid. Het is alsof ik hier een voorstel heb gedaan, om een gemeentelijk waschbedrijf in te richten, terwijl ik niets anders gedaan heb, dan de gronden genoemd, waarom ik het eens ben met den heer Heemskerk, dat het gewenscht is, dat het Dagelijksch Bestuur overweegt de mogelijkheid, een ge meentelijk bedrijf in te richten. En als het geven van die motiveering en het stellen van een dergelijke vraag al een bewijs geeft van oppervlakkigheid, dan wordt het moeilijk, bet raadslidmaatschap te bekleeden zonder voortdurend opper vlakkig te zijn. Ik zal mij dus in dit opzicht niet laten terugschrikken door de uitingen, die van die zijde tot mij zijn gericht. Of men die belangen van gemeentewege zal kunnen behartigen, kan men niet van te voren zeggen, zonder dat men heelt over wogen of de gemeente in staat zal zijn de misstanden, die er op dit gebied bestaan, te keeren. Daarvoor is een onderzoek noodig in de eer ste plaats met het oog op de exploitatie van de inrichting en de loonen, die er in moeten worden betaald en wat de inkomsten zullen zijn. Wij, die over deze zaak op het oogenblik niet zijn georienteerd, kunnen dus feitelijk geen beslissing nemen, maar ik begrijp niet, wat het College van Dagelijksch Bestuur verhindert deze zaak te overwegen. De heer Pera zegt: de resultaten moeten wij eerst afwachten, maar die worden ons nooit thuisgebracht. Wanneer men iets voor het algemeen wil doen, moet men kennis nemen van de maatschappelijke toestanden, die bestaan. Doet men dit niet en wacht men op resultaten, die in den juisten vorm nooit komen, dan zal men natuurlijk later wel eens tot de conclusie komen, dat het niet meer noodig is, maar wordt deze zaak niet gediend. Ik blijf van meening, dat het wenschelijk is deze zaak te onderzoeken, en ziet men, dat onder de hooge inkomens van onze gemeenten behooren, diegenen, die het vak van bleeker beoefenen. Deze zaak is voor drieledige oplossing vatbaar. Op het oogenblik wordt het gemeentelijk waschbedrijf hetwelk eigenlijk geen bedrijf is in den vollen zin des woords uitgeoefend op deze wijze, dat de wasschen ver zameld worden, die men dan laat wasschen door een particu lieren bleeker. Men kan natuurlijk in die richting voortgaan. Een ander denkbeeld is opgeworpen door den heer de Lange dat namelijk de woningvereenigingen er zich op zullen moeten gaan inrichten, om, als het ware in een gemeenschap, voor de daar wonende vrouwen deze de gelegenheid te geven de wasch te doen, natuurlijk blijft dit dan binnen een bepaalden kring. De heer de Lange zal mij echter moeten toegeven, dat dat denkbeeld niet voorziet in de behoefte van de geheele Leidscbe bevolking, omdat die menschen niet allemaal wonen binnen het gebied, dat zulk een woningvereeniging omvat en omdat de bestaande woningen van vereenigingen zulke in richtingen niet hebben gemaakt. Het denkbeeld is echter voor uitwerking vatbaar. Indien men het niet op deze wijze door de bleekers wil laten doen, zal men kunnen overwegen, om op verschillende plaatsen van de stad inrichtingen te scheppen, wasch-ballen, waar men zelf de wasch kan gaan doen, ze ook doen drogen enz. Dikwijls is het zeer slecht mogetijk alles thuis te doen of te laten doen. Ten derde zou men de geheele burgerij in staat kunnen stellen, deel te nemen aan een gemeentelijk waschbedrijf en daar zijn dan natuurlijk nog verschillende vormen voor mogelijk. Zoo zou men de burgerij voor een deel er zich bij kunnen laten interesseeren. Er is over gedacht een coöperatieve wasscherij op te richten. Degenen, die hierover gedacht hebben, zouden zeer zeker gaarne zien dat de gemeente bereid was een wasch bedrijf in dien vorm te steunen. Het zou dan niet zijn een zuiver gemeentelijk bedrijf maar balf-gemeentelijk en coöperatief. Het kan ook in den vorm van een zuiver gemeentelijke onder neming geschieden en geheel als gemeentebedrijf worden ingericht. Ik begrijp niet, wat er tegen is in een tijd als die waarin wij thans leven, waarin sociale zorg voor dergelijke hui selijke behoeften algemeene waardeering vindt, dat het Dage lijksch Bestuur zich de moeite getroost, denkbeelden aan ons voor te leggen, opdat wij een beslissing kunnen nemen. Dat dit van een zekere oppervlakkigheid getuigt kan ik niet inzien, tenzij die hierin moest bestaan, dat ik eenigszins afgunstig zou zijn op de hooge inkomsten van de bleekers. De heer van Stralen. M. d. V. Ik heb eerst de lange rij van sprekers laten voorgaan, voor ik in tweede instantie wat wilde zeggen. Ik wil den heer Eerdmans dank zeggen voor den steun, dien hij mij gegeven heeft en natuurlijk ook de heeren van Hamel en de anderen, die dat, hoewel eenigszins tot mijn verwondering, hebben gedaan en ook wat bleken te voelen voor de richting, door ons vanavond aangewezen. Het meest heb ik mij echter verwonderd over den tegenstand van Burgemeester en Wethouders tegen het idee, dat in den Raad algemeen sympathie ondervond, namelijk om mijn voorstel te zenden naar Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Ik begrijp die heftige bestrijding niet, waar het toch een heel eenvoudige zaak geldt en niet anders beteekent dan het in studie nemen van deze zaak. Mijnheer de Voorzitter, toch begrijp ik eigenlijk den tegen stand van Burgemeester en Wethouders wel. Ik heb dit teekenend verschil ontdekt tusschen een particuliere inrichting en dit gemeentelijk bedrijf. Als een particulier aan het hoofd van een zaak staat, kan in den regel van hem verwacht worden, dat hij al het mogelijke zal doen, om de zaak tot grooter bloei te brengen. Aan het hoofd van dit gemeente bedrijf staat echter iemand, die zijn best doet, om de zaak kapot te maken. Ik geloof, dat de heer Pera, die als Wethouder aan het hoofd van het waschbureau staat, het oogenblik zal toejuichen, wanneer deze gemeentelijke exploitatie kan worden opgeruimd. Zoo staat de zaak en daarom heeft de Voorzitter zooveel bezwaar, dit voorstel om praeadvies te doen gaan. Ik kan wel als mijn meening zeggen, dat ik met het idee mijn voorstel om praeadvies te zenden, mij zeer wel vereenigen kan. Als Burgemeester en Wethouders te kennen geven, dat zij daarmede accoord kunnen gaan, kan ik er van afzien, mijn voorstel thans nog verder te verdedigen. De heer van der Pot. M. d. V. Ik zal mij wel wachten, om ook op mijn beurt professor Eerdmans van oppervlakkigheid te beschuldigen, maar wil toch" opmerken, dat de heer Eerdmans de heele discussie over deze zaak geleid heeft in een spoor, waardoor wij steeds verder af gaan van de motie van Stralen. In de motie van Stralen toch lees ik niets van de denkbeelden, die de heer Eerdmans zooeven verdedigd heelt en met den inhoud waarvan ik voor een gedeelte zou kunnen meegaan. Het voorstel-van Stralen is niet anders dan een salaris- voorstel en bedoelt, om de menschen vast in dienst te nemen De heer van Stralen. Dat is niet de bedoeling; het gaat niet alleen om de salarissen. De heer van der Pot. U wilt blijkens uw motie het waschbureau permanent maken, maar waar iets tijdelijks heel vaak langer duurt dan iets dat permanent is gemaakt, beteekent dat op zichzelf niets. Het voorstel zou dan eigenlijk gansch overbodig zijn, omdat de Raad toch altijd bij een beslissing over de opheffing van het tijdelijk bedrijf zal moeten worden gekend. Dat kan dus niet de kern van het voorstel zijn; de kern moet zijn, dat de meisjes worden benoemd in vasten dienst en dat voor hen een vaste salarisregeling moet komen. Maar daarvoor voel ik niets. Ik laat de salarieering veel liever over aan de tegenwoordige directrice dan haar hier in den Raad te brengen. Het denkbeeld van den heer Eerdmans is echter heel iets anders en daarom kan ik mij niet begrijpen, dat hij op een praeadvies over deze motie aandringt met de bedoeling dat Burgemeester en Wethouders zich zullen uitspreken over de geheele kwestie van een op te richten gemeentelijk waschbedrijf. Wil hij de zaak opnieuw aan de orde zien gebracht, dan zal hij, naar het mij voorkomt, een ander voorstel moeten doen. Wanneer wij over het voorstel-van Stralen een praeadvies uitbrengen en dat opvatten, zooals het er staat, komt er niets in over een gemeentelijke waschinrichting. Daarin zou slechts worden gesproken over het personeel in dienst bij het thans bestaande bureau. De Voorzitter. Er is bij mij ingediend een voorstel van den heer Oostdam luidende «Ondergeteekende stelt voor, het voorstel-v. Stralen in zake het Gemeentelijk Waschbureau te zenden naar B. en W. om praeadvies." Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik begrijp niet alle opmerkingen, die men omtrent dit waschbedrijf gemaakt heeft. Ik zou durven consta- teeren, dat wij wat den toestand met ons waschbedrijf betreft in een veel gunstiger conditie verkeeren dan de meeste andere plaatsen in ons land. Op het oogenblik marcheert de zaak zeer goed en tot algemeene tevredenheid van degenen, die er gebruik van maken. Overal elders wordt er geklaagd over allerlei moeilijkheden, hooge kosten enz.; ik moet eerlijk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5