736 MAANDAG 20 DECEMBER 1920. zou worden verhoogd met 6 cent en dus van 20 op 26 cent per KG. zou worden gebracht. Daarvan is een berekening gemaakt, welke gevolgen dat zou kunnen hebben ten opzichte van de geheele exploitatie, maar vast stond, dat wij niet wisten, welken invloed deze verhoogde prijs zou hebben op het gebruik, dat van de inrichting wordt gemaakt. Het heeft den eersten tijd wel een schok gegeven, maar langzamerhand is het weer bijgekomen. Nu heeft de heer de Lange volkomen gelijk, wanneer hij de opmerking maakt, dat er geen begrooting is gegeven, maar in de omstandigheden, waarin wij met het bedrijf verkeerden, was het eenvoudig onmogelijk een begrooting te geven. Wanneer men verstandig wil handelen, gaat men op het oogenblik nog voort op den voet zooals de zaak thans is geregeld. Wij krijgen dan de gelegenheid om met meer zekerheid te kunnen be sluiten, welken weg wij later in moeten. Om nu plotseling te besluiten tot een permanent bedrijf, acht ik zeer ongewenscht, want de toestand van het bedrijf hangt van de omstandig heden af. Daarbij komt nog, dat het bedrijf wordt uitgeoefend in een gebouw, dat ook maar tijdelijk is, zoodat, wanneer men tot een vast bedrijf besluiten zou, dan stelt men ook vast, dat er een geheel nieuw gebouw voor zal worden ingericht. Dat is in deze omstandigheden een zeer gevaarlijke stap. Het College kan dan ook niet anders doen, dan er bij den Raad op aan dringen, het voorstel-van Stralen te verwerpen en het niet in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders tot praeadvies, omdat de tijd op het oogenblik allerminst geschikt is, op goede gronden een oordeel over dit bedrijf uit te spreken. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wil een korte opmerking maken naar aanleiding van het betoog van den heer Eerd- mans. Ik geloof wel, dat dat betoog eenigermate oppervlakkig was, als ik het zoo mag zeggen. Prof. Eerdmans heeft gezegd, dat er te groote winsten werden opgestreken door de parti culiere bleekers. l)at feit kan volkomen waar zijn; ik wil dat feit geenszins bestrijden. Als het waar is, ben ik een van degenen, die dat ten sterkste betreuren en veroordeelen. Maar daaraan moet wat gedaan worden. Juist; en dan, zegt de heer Eerdmans, dan moet een gemeentelijk bedrijf door gezet worden. Maar de heer Eerdmans verzuimde daarbij aan te toonen, dat degenen, die dan zouden gaan bij het gemeen telijk bedrijf, niet duurder uit zouden zijn dan bij de parti culiere bleekers. Door de gemeente zou misschen wel twee maal zooveel als de winst van de particulieren aan admini stratie en ambtenarij worden uitgegeven. Nu is het mij als particulier absoluut niet onverschillig, of door de patroons te groote winsten worden gemaakt en ik juich toe alle maatregelen, die zouden worden genomen, om die te groote winsten te drukken, maar het laat mij wel onverschillig, of ik een hoogen prijs moet betalen aan een particulier of een even hoogen aan de gemeente. Ik prefereer zelfs den hoogen prijs aan een particulier, wanneer het niet zeker is, dat ik aan een gemeentelijke instelling goedkooper terecht kan. Dat heeft prof. Eerdmans niet aangetoond en hij had moeten aantoonen, dat het waarschijnlijk zou zijn, dat de gemeente goedkooper zou werken dan de particulieren. Dat is de practische vraag, waarop het voor mij neerkomt. De heer Sijtsma. M. d. V. Nu het debat zulke verhoudingen heeft aangenomen vrees ik, dat, als wij op denzelfden voet daarmede doorgaan, wij nog verschillende uren over deze zaak kunnen praten. Daarom geloof ik, dat Burgemeester en Wethouders verstandig zullen doen, over het voorstel van den heer van Stralen en anderen praeadvies uit te brengen. Het bezwaar, hetwelk is aangevoerd, dat alles nog zoo wisselvallig is, tel ik niet zoo zwaar. Burgemeester en Wet houders hebben dat praeadvies ook niet over 14 dagen uit te brengen. Er is nog eenigen tijd en op het oogenblik mar cheert de zaak eenmaal. Wij kunnen dan de cijfers ook nog eens rustig onder de oogen zien. Ik weet waarlijk niet, hoe ik zal moeten stemmen als wij dadelijk ons oordeel moeten geven en ik denk, dat er meer leden in dat geval verkeeren. Niet allen zullen denken zooals de heer Wilmer, die mogelijk nog meer geeft als het maar van particulieren gaat dan wanneer de gemeente het zelf doet. Hij zal zeker dadelijk willen tegen stemmen, maar wij, die op een ander standpunt staan, namelijk om alleen dat te doen wat het beste is voor het algemeen belang en voor de gemeente, zullen eerst een goed oordeel kunnen vormen, wanneer wij de cijfers voor ons zien. Ik geef daarom in overweging het voorstel in handen te stellen van Burge meester en Wethouders om praeadvies. De heer de Lange. M. d. V. Ik betuig mijn instemming aan het College van Burgemeester en Wethouders dat deze zaak wil afhandelen. Ik deel de opinie van den heer Wil mer, dat over de wenschelijkheid van de oprichting eener gemeentelijke wasscherij wat te oppervlakkig wordt gesproken. Ik zou den heer Eerdmans wel willen verzoeken: ziet eens naar Amsterdam, daar heeft men ook een gemeentelijk wasch- bedrijf en men zit er mede met de handen in het haar. Professor Eerdmans wil toch zeker een waschbedrijf, dat aan de gemeente geen geld kost, en waarvan het gebruik aan de ingezetenen niet meer kost dan bij de particuliere bleekers, liefst wat minder, want als het gelijk staat, heeft men er toch geen geldelijk voordeel van. Nu verkeeren wij op het oogenblik in een toestand van tijdelijkheid en die toestand heeft ongetwijfeld ook dit gevolg, dat de menschen, die op het moment in dat bedrijf werkzaam zijn nog zeer voorzichtig zijn, want dat kindje moet met zorg behandeld worden, opdat het zal blijken te zijn een levens krachtig kind, waaruit naar hun begeerte een permanent gemeentebedrijf groeit. Wanneer wij er nu een permanent bedrijf van maken, krijgen wij een geheel anderen toestand en worden al die menschen, die er aan verbonden zijn, vaste gemeentelijke ambtenaren met hooge bezoldigingen. En dan bij de mentaliteit van den laatsten tijd, de socialisten spreken van arbeids- moeheid enz. opent zich voor het gemeentebestuur een nieuwe bron van ellende, evenals voor het publiek en bovendien eerie nieuwe bron van groote kosten. Ik ben van oordeel, dat wij dien weg niet op moeten, dat wij dit tijdelijk bedrijf nog moeten handhaven, zoo kbrt als het maar eenigszins kan en dat wij het voorstel van den heer van Stralen moeten verwerpen. De heer van Hamel. M. d. Y. Ik geloof, dat de Raad op het oogenblik de portée en de gevolgen van de motie van den heer van Stralen moeilijk kan beoordeelen. Daarom zou ik er zeer voor zijn, deze zaak uit te stellen; het laat mij vrij koud, of het dan is met of zonder praeadvies van Burge meester en Wethouders. De heer van Stralen zal wel in staat zijn, zijn voorstel in dien geest beter te belichamen, maar ik vrees, dat, wanneer die motie op het oogenblik in stemming kwam, dit zou zijn een zeer onzuivere stemming, want ik wil wel zeggen, dat het zou kunnen wezen ik zeg niet, dat ik het zal doen, maar de mogelijkheid is toch niet uit gesloten dat ik voor het idee werkelijk zou voelen, maar op het oogenblik ben ik nog bang er voor te stemmen en zou dus tegenstemmen, hetgeen niet in het belang van de zaak zou kunnen zijn. Daarom zou ik er veel voor voelen, wanneer de heer van Stralen zijn voorstel terug zou nemen, of geen prijs stelde op onmiddellijke behandeling. Dan ,zou men de zaak nauwkeurig kunnen bekijken en de gevolgen er van kunnen overzien. De heer Oostdam. M. d. V. In tegenstelling met den heer van Hamel moet ik zeggen, dat mij een praeadvies van Burgemeester en Wethouders niet onverschillig laat. De heer van Hamel zegt, dat de heer van Stralen het voorstel wel kan toelichten, maar als het op een toelichting aankomt, heb ik er liever een van Burgemeester en Wethouders dan van den heer van Stralen. Het lijkt mij toch toe, dat Burgemeester en Wethouders veel beter in de gelegenheid zijn, om alle mogelijke gegevens in te winnen dan laatstgenoemde. Het gevolg zou kunnen zijn, dat het praeadvies van den heer van Stralen eenzijdig zou wezen, al behoeft het zulks niet te zijn en al zou 't niet zoo bedoeld wezen; in ieder geval prefereer ik een praeadvies van Burgemeester en Wethouders, omdat die ons breedvoeriger kunnen inlichten en ook omdat verge lijking met andere steden niet altijd opgaat. Ik herinner in dit verband nog even aan den gemeentelijken gaswinkel. Hier gaat hij goed en in Amsterdam gaat hij niet goed. Er kunnen dus in verschillende steden verschillende factoren werken. Dat kan ook bij de wasscherij het geval zijn en ik stel daarom voor, het voorstel van den heer van Stralen in handen van Bur gemeester en Wethouders te stellen ten fine van praeadvies. De heer Mulder. M. d. V. Een enkel woord aan den heer Eerdmans, Ik meen, dat onder meer, zijn hoofdgedachte eigen lijk is: wij Leidenaars worden op het gebied van die wasch eigenlijk door de bleekers, die veel geld verdienen, voortdurend geringeloord en laat de gemeente er zich nu eens voorspannen, zelf een waschinrichting in het leven te roepen, dan kunnen die overdreven winsten gedrukt worden. Mijnheer de Voorzitter, daarover kunnen wij ik weet niet hoe lang redeneeren, maar als een paal boven water staat, dat het niet gelukken zal, tenzij men zegt: het koste wat het kost, zonder naar de financieele óffers te vragen, wij moeten gelijk staan met de bleekers of er onder gaan. Wanneer wij tegen het particuliere bedrijf willen optornen, zal het aan den eenen kant reuzen- sommen verslinden, maar aan den anderen kant is het zeer waarschijnlijk, dat de gemeentelijke waschinrichting naar den kelder gaat, om de eenvoudige reden, de heer Eerdmans heeft het zelf gezegd, zij slaan de handen ineen en kunnen desnoods een tijd zonder winst werkenzij hebben genoeg verdiend en kunnen dus wat kapitaal uitgeven, om de prijzen zoo laag te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 4