MAANDAG 20 DECEMBER 1920. 735 de laatste tariefsverhooging verminderdechter niet in die mate, dat bijzondere maatregelen noodig werden geacht Dat is mij niet zeer duidelijk. Ik meen, dat die bijzondere maatregelen dan zouden hebben bestaan in het geheel en al afschaffen van die inrichting maar in ieder geval blijkt er toch uit, dat juist de menschen, voor wie een dergelijke inrichting, in de eerste plaats noodig is, in belangrijke getale zijn afgevallen. Ik had dat wel voorzien en geloof, dat het dringend noodig zal zijn, die prijzen spoedig weer te verlagen. Mijn vraag is nu: zijn daartoe reeds stappen gedaan,omdat wij kunnen zien, dat de particuliere bleekers hunne tarieven op het oogenblik algemeen afslaan en voor hun bedrijven en deze tariefsverlaging reclame maken. Het is dus zaak, de tarieven van de hier bedoelde inrichting ten spoedigste te herzien. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik heb niet, zooals de heer de Lange, behoord tot degenen, die beslist gekant waren tegen de instelling van een gemeentelijk waschbureau, integendeel ik heb meermalen, vooral in de crisisjaren betoogd, dat een dergelijke inrichting werkelijk nuttig was in het belang van het algemeen. Nu wij ons echter moeten afvragen, of wij dit tijdelijk bureau moeten omzetten in een permanent bedrijf en vooral, nu wij gehoord hebben hetgeen de heer Knuttel ons mede deelde, dat de particuliere wasschers hunne prijzen eenigszins naar beneden sturen en nu het ook nog niet bekend is, of die prijsverlaging van grooten omvang zal zijn, lijkt het mij zeer moeilijk dezen avond te beslissen of wij hier werkelijk moeten overgaan tot een permanent bedrijf. Ik geloof, dat wij goed zouden doen, de motie van den heer van Stralen in handen te stellen van het College van Burge meester en Wethouders om praeadvies; in de enkele weken, die dan volgen, zullen de verlagingen van de prijzen der bleekers hier ter stede bekend zijn en dan kunnen Burgemeester en Wethouders nog nader een onderzoek instellen, of werkelijk die prijzen terugloopend blijven. Zoo ja, dan zie ik er geen reden in om over te gaan tot het vast oprichten van een gemeentelijk waschbedrijf, daar dit alleen reden van bestaan heeft, wanneer de prijzen blijven beneden die, welke in het particulier bedrijf gelden. Wanneer dat niet zoo is, zouden wij dus het stelsel aanvaarden, dat de gemeente moet bijleggen, maar wanneer wij het streven huldigen, dat elk bedrijf zich zelf moet dekken, dan spreekt het vanzelf, dat wij moeten blijven beneden de prijzen van de particuliere bleekers en ik geloof, dat wij nu wel den tijd voorbij zijn, dat wij hier goedkooper kunnen wasschen, dan in het particulier bedrijf. Mijnheer de Voorzitter. Ik zou daarom wenschen, dat Burge meester en Wethouders een onderzoek instelden in hoeverre de prijzen van de bleekers nabij komen aan die van het gemeentelijk waschbureau. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik geloof, dat de laatste spreker volkomen gelijk heeft als hij zegt, dat het niet mogelijk is, ons heden avond uit te spreken over de al of niet wen- schelijkheid van een gemeentelijk waschbedrijf, omdat ons op het oogenblik alle mogelijke gegevens daaromtrent ont breken. Ik ben evenals hij van meening, dat het wenschelijk is dat het College van Burgemeester en Wethouders over de denkbeelden van den heer van Stralen een uitvoerig praead vies uitbrengt. Waarom? In een vorigen Raad heb ik met genoegen medegewerkt aan het tot stand komen van de inrichting, die wij nu noemen het gemeentelijk waschbedrijf. Wij weten echter allemaal dat het eigenlijk geen gemeentelijk waschbedrijf is. Het is immers een inrichting, waarin de wasschen van de bevolking worden verzameld en waarin die naar haren verschillenden aard worden gesorteerd. De bleekers wasschen het goed niet tegelijk, maar sorteeren het, voordat zij het gaan wasschen, en het sorteeren van dat goed heeft op het oogenblik plaats door een aantal beambten, die verbonden zijn aan het ge meentelijke waschbureau. Het wordt dan in balen gedaan en tegen een bepaalde som per Kg. ge wasschen. Nadat het ge- wasschen is, wordt het niet door den bleeker gesorteerd, maar in de gemeentelijke inrichting en wel zoodanig, dat de menschen weer hun complete wasch krijgen. De gemeente laat dus feitelijk bij de particuliere wasschers wasschen tegen een goedkooper tarieï, omdat zij een gedeelte van het werk door de beambten laat verrichten. Wanneer dat nu wordt uitge breid en er een permanent karakter aan wordt gegeven, dan is dat wat anders dan een gemeentelijke waschinrichtiug, want daaronder versta ik, dat wij niet bij particuliere blee kers zijn. Nu zou ik deze beide punten wel eens graag door het College willen zien toegelicht, want wij hebben ervaren in de laatste jaren, dat er ik wil niet zeggen een schromelijk misbruik, maar dan toch wel met groote vrijmoedigheid ge bruik gemaakt is van de onmogelijkheid voor vele bewoners der gemeente om thuis te wasschen. Zij, die wel zoo goed waren voor dezen de vuile wasch te doen, voeren daarbij zeer wel. Wanneer men tegenwoordig op den Witten Singel wandelt, wandelt men langs bleekers, die een inkomen hebben van een kwart ton, terwijl deze menschen drie jaar geleden ongeveer f 5000.inkomen hadden, 1/5 dus van thans. f 25.000 is thans hun inkomen en daar is van af datgene, wat het bedrijf kost, zooals loonen enz. Wij kunnen dus wel vermoeden, dat het geen onvoordeelig zaakje is, op die wijze de vuile wasch voor de burgerij te doen. Zij hebben onder ling dan ook een organisatie. Men krijgt thuis een briefje, dat de heeren hebben besloten, dat het voortaan zoo en zoo zal zijn en zij rijden niet meer met paard en wagen maar met automobielen door de stad, om ons deze diensten te be wijzen. Het is daarom dunkt mij thans een goede gelegen heid om na te gaan, of de gemeenschap ook zal moeten worden beschermd tegen de organisaties van belangengroepen, die de gemeenschap gebruiken om zich zelf te verrijken en de concurrentie uit te schakelen, want wie onder de bleekers meent dat het wel goedkooper kan, wordt door de organisatie gedwongen mee te doen. Wanneer allen, die ons bedienen, de hoofden bij elkander steken en zeggen: zoo zal het zijn, dan zijn wij als een lam aan hen overgeleverd, tenzij wij in de gelegenheid zijn, om ons zelf te helpen. Waar wij dat niet kunnen, moeten wij natuurlijk medewerken aan de kwarttonuen, die daar binnengehaald worden. Ik geloof, dat wij goed zouden doen, niettegenstaande een groote prijsverla ging is aangekondigd, te gaan onderzoeken, of dit niet een ge val is, gelijkstaande aan vroegere, uit den crisistijd, waarbij de gemeenschap het slachtoffer werd van belangengroepen. In het belang van de geheele burgerij moet worden overwogen, of meer moet worden gedaan, dan de gemeente op het oogen blik doet. En ik wil wel zeggen, dat het een zeer gunstige werking zou kunnen hebben, wanneer men de voorziening in deze huiselijke behoefte eens tot een voorwerp van be schouwing zou maken van de zijde van de bevoegde macht. Ik hoop dan ook, dat dat het gevolg zal zijn van het denk beeld van den heer Heemskerk, dat zal kunnen worden gestreefd in de richting van de verlichting van die huiselijke zorgen, die de wasch in de meeste gezinnen met zich mede brengt. Ik zou dit met groote vreugde begroeten. De Voorzitter. Ik zou een enkel woord over deze zaak willen zeggen. Gelijk bekend is, zijn destijds op verschillende plaatsen, vooral in arbeidersgezinnen bracht de wasch thuis groote moeilijkheden met zich mede, vanwege de gemeenten gelegenheden geopend, waar men de wasch kon laten doen. Het succes met die ondernemingen is in de verschillende plaatsen zeer verschillend geweest, maar overal is er zeer veel over geklaagd, dat de kosten zoo verbazend hoog bleven. Terzelfder tijd, dat men hier ter stede begonnen is met deze inrichting, is men in Delft ook begonnen, maar daar heeft die inrichting slechts enkele weken bestaan. Van armoede is men §r toe moeten komen, die weer op te doekenin Schiedam heeft het heel wat ellende veroorzaakt, zoodat de Wethouder zeide: blijf mij met die dingen van het lijf. In Zaandam is ook het voorstel gedaan, om te komen met een waschbedrijf. Het is maanden en maanden overwogen, en toen er nog eens aan herinnerd werd door een van de Raads leden, was het antwoord van den heer Duyspraat mij nooit meer over die waschinrichting, want hier in Zaandam komt er geen. Hij verwees toen naar Amsterdam, daar moest men er zijn heil maar in zoeken, want zooals de heer Duys opmerkte, het is mij volkomen duidelijk, dat geen gemeente goedkooper de wasch zal kunnen behandelen dan men het in het particulier bedrijf doet. Ik geloof, te mogen zeggen, dat Leiden in vergelijking met andere plaatsen de meest gunstige positie inneemt. De kosten, die wij er van gehad hebben, zijn niet bijzonder hoog geweest, maar dit staat ook natuurlijk in het nauwste verband met de wijze, waarop de zaak behandeld is. Van Leiden kan getuigd worden, dat het streven is geweest, den arbeidersstand een behulpzame hand te bieden op een wijze, dat er door de gemeente wel moest worden bijgelegd, doch dit neemt echter niet weg, dat de zaak op redelijke wijze kon worden geëxploiteerd. Evenwel is langzamerhand de nood zakelijkheid erkend, dat dergelijke van gemeentewege geëxploi teerde inrichtingen zich zelf moesten bedruipen. Met de eerste regeling, zooals er hier getroffen werd, kon men er niet komen: er moest door de gemeente worden bij gelegd. Ik meen, de heer de Lange noemt het bedrag reeds, dat er ongeveer het vorig jaar f 6600.— te kort kwam, een bedrag, hetwelk niet hoog kan worden genoemd, als men ziet de groote sommen, die men er elders heeft moeten bijpassen. Echter zijn ook wij tot de overtuiging gekomen, dat zooveel mogelijk dit bedrijf eigen kosten zelf moet dekken. Daarom zijn wij er toe gekomen, eenigen tijd geleden te besluiten, dat de prijs voor degenen, die er gebruik van maken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 3