DINSDAG 14 DECEMBER 1920.
687
De heer Dubbeldeman. Bovendien heeft de heer de Lange
gezegd, dat mijn partijgenoot Heykoop niets wilde weten van
het bouwen in gemeentebeheer.
De heer de Lange. Wel neen!
De heer Dubbeldeman. Gij hebt gezegd, dat mijn partij
genoot zich volkomen aansloot bij de adviezen, die gegeven
worden door de Commissie voor de Volkshuisvesting, waarvan
hij Voorzitter is, op dezelfde wijze als Mr. van der Pot hier
Voorzitter van een dergelijke commissie zou wezen. Eenige
weken geleden heb ik reeds gezegd, dat ik daarover bij de
behandeling van de begrooting een en ander zou vertellen en
zou trachten duidelijk te maken, hoe onjuist is hetgeen de
heer de Lange omtrent Heykoop beweert. Als de heer de
Lange er belangstelling voor heeft, zal ik even voorlezen
hoe Heykoop meent, dat de bouw te Rotterdam moet plaats
hebben.
«Wij zullen moeten komen," zegt hij, »tot een groot en goed
ingericht eigen bouwbedrijf onder bekwame leiding. Zulk 'n
bedrijf dat breed opgezet, op groote schaal woningen kan
bouwen, lieeft vele voordeelen. Het zal o.a. naar ik vast over
tuigd ben, de intensiteit van den arbeid verhoogen.
Het komt thans meermalen voor, dat arbeiders bevreesd
voor werkloosheid in deze kapitalistische maatschappij, tegen
den tijd, dat een bouwwerk gereed komt, niet meer hun volle
kracht geven, teneinde den bouw zoo lang mogelijk te rekken.
Een gemeentelijk bouwbedrijf zal voortdurend werk hebben,
de arbeiders behoeven niet bevreesd te zijn, dat ze gedaan
krijgen.
Daarnaast springt in 't oog 't voordeel van in 't groot in-
koopen. Dan kan het alle goede denkbeelden van normalisatie
en industrialisatie in toepassing brengen. Terwijl tenslotte de
arbeiders, beseffend, dat zij niet meer uitsluitend werken ten
bate van een kleine groep, die hun meerwaarde opslokt,
vollen arbeidslust zullen toonen en een gezonde arbeidsvreugde
terugvinden.
Er is dus zeer sterke noodzaak voor een eigen bouwbedrijf.
Een zuiver gemeentelijk bedrijf, zooals de Gasfabriek, de
electriciteitsbedrijven enz. zijn, zullen echter ook de niet ge
heel te ontkennen nadeelen van deze takken van gemeente-
beheer noodwendig met zich meebrengenambtenarij, bureau
cratie, gemis aan soepelheid en snel-commercieel beheer, enz.
Onze gemeentelijke bedrijven staan mijns inziens al te zeer
onder de ondeskundige voogdij van Burgemeester en Wet
houders en raadscommissies. Ieder andere groote zaak wordt
geleid door een volkomen deskundige en ten volle verant
woordelijke directie. De Gemeentewet evenwel laat een zoo-
danigen vorm van rechtstreeksch gemeentebeheer voor onze
bedrijven niet toe."
En hij komt dan tot de conclusie, dat er moet komen een
Naamlooze Vennootschap ongeveer op dezelfde wijze als men
die in den Haag heeft opgericht onder den naam van «Haagsche
Aannemings Maatschappij", waardoor al de bezwaren, welke
op dit oogenblik tegen den particulieren bouw zijn in te
brengen, zullen worden vermeden. Dat systeem wordt ook
aangeprezen door de Christelijke arbeiders en door de Christe
lijke vakbeweging. Ik heb vóór mij liggen een rede van den
heer van der Loo, die waarschijnlijk aan den heer Schoneveld
wel bekend zal zijn; hij is secretaris van den Christelijken
Bouwvakarbeidersbond in den Haag. In die rede lees ik het
volgende
»De heer van der Loo, secretaris van den Christelijken
Bouwvakarbeidersbond, afdeeling den Haag, zal uitspreken
wat in Christelijke arbeiderskringen voor de oprichting der
H.A. M. wordt gedacht. De tegenstanders schimpen thans op
die »ham", maar in de praktijk kan ze wel eens blijken van
zeer goeden smaak te zijn. In Christelijke kringen bestaat
geen principieel bezwaar tegen nieuwe bedrijfsvormen, zooals
de middenstand wil doen gelooven. In dezen tijd moet men
integendeel naar nieuwe vormen snakken. Totnogtoe werd de
gemeenschap uitgebuit door den enkeling. Vandaar thans het
verzet der middenstanders, wier eigenbelang door het nieuwe
in gedrang komt. Maar de arbeiders denken er anders over.
In hun vakstrijd hebben deze ook reeds tegen het eigenbelang
van het patronaat moeten vechten.
De middenstanders schijnen een monopolie van de H.A.M.
te vreezen. Maar als zij tegen monopolies willen vechten,
zullen zij beter doen hun strijd te richten tegen trustvormende
glas-, fruit- en andere fabrikanten, die het vrije bedrijf be
dreigen. De H. A. M. daarentegen laat vrije concurrentie toe.
De stelselmatige vernietiging van producten op groote schaal,
als koffie en krenten, ten einde de prijzen hoog te houden,
zijn evenzeer aanwijzingen dat in het huidige bedrijfsleven de
vrije concurrentie niet altijd bestaat. Deze en dergelijke feiten
roepen om verbeter ing, waarnaar binnen het raam der tegen
woordige maatschappij gestreefd moet worden. Onze samen
leving is zich na den oorlog aan het wijzigen. In welke richting,
is niet met zekerheid te zeggen. Maar ongetwijfeld gaat het
naar meerdere medezeggenschap van de voortbrengers. Ook
daarom is het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan
spreker sympathiek. Zeker zullen óók bij de H. A. M. de
arbeiders moeten werken, maar zij zullen het béter doen,
omdat zij hier niet het individueel patroonsbelang, maar dan
van de gemeenschap behartigen.
Aan de beruchte «opzetjes" der aannemers zal door den
nieuwen bedrijfsvorm eveneens een einde komen. Reeds werpt
de H.A.M. in dit opzicht zijn schaduwen vooruit. De patroons-
vereeniging toch biedt nu reeds aan, 10 pCt. beneden den nog
onbekenden H. A. M.-prijs te werken. Hierin ligt een erkenning
dat vroeger door deze heeren te veel genomen werd. Mocht
inderdaad blijken dat de patroons goedkooper kunnen werken,
dan nog zal de H. A. M. toch preventief goed werk hebben
verricht".
En zoo gaat het voort. Dat is het duidelijkste bewijs, dat
wij zullen moeten beginnen met een behoorlijk onderzoek in
te stellen, terwijl van gemeentewege medegewerkt en niet de
raad opgevolgd moet worden, dien de heer de Lange aan
Burgemeester en Wethouders geeft. Wij moeten beginnen
met zoo mogelijk te bouwen in eigen beheer. En zoo de
gemeentebureaux niet soepel genoeg zijn, zouden wij een
Naamlooze Vennootschap kunnen stichten, in welke Vennoot
schap de gemeente alle aandeelen heeft.
De heer Eerdmans. Met het oog op de beide punten, die
na afloop van deze algemeene beschouwingen, in stemming
zullen komen, wensch ik gaarne mijn stem te motiveeren, die
ik zal uitbrengen en tegelijkertijd van deze gelegenheid ge
bruik maken, om een enkele opmerking naar aanleiding van
datgene, wat in tweede instantie is gezegd geworden, te maken.
Als ik met dit laatste begin, dan wensch ik er de aandacht
van den heer Dubbeldeman op te vestigen, dat hij niet vol
doende recht doet wedervaren aan de liberalen door nogmaals
op geringschattende wijze over het optreden der liberalen in
vroeger tijden, te spreken.
De verordening van 1894, opgemaakt door Burgemeester
Was en Prof. Fockema Andrese en door den toenmaligen, in
meerderheid vrijzinnigen Raad, was er een, die, ten opzichte
der volkshuisvesting vooraan stond. De heer Sijtsma heeft
daarop ook gewezen. Wanneer de heer Dubbeldeman meent
dat geen krotten werden verbeterd en opgeruimd, dan heeft
hij niet gelezen de verslagen van het jaar 1894 en volgende
jaren. Uit de Leeskamer heb ik het verslag van 1901 gehaald.
En wanneer men dit nagaat, ziet men, dat een heele reeks
van krotten, in poorten naast elkaar gelegen, onbewoonbaar
verklaard is. Dat is toch wel een van de dingen, die een
opruiming vormen van krotten als menschelijke woning.
De geringschattende meening, die de heer Dubbeldeman
heeft betreffende de Zijdgracht, kan ik in de verste verte niet
met hem deelen. Het doet mij steeds genoegen ze te zien.
Wanneer men bij den bouw van werkmanswoningen ze boven
elkaar bouwt of wel afzonderlijk, spreekt het vanzelf dat deze
laatste kleiner schijnen.
De opmerking, die hij gemaakt heeft, over de beteekenis
van vereenigingen als de Vereeniging tot den Bouw van
Werkmanswoningen en «Eigen Haard", is niet in overeen
stemming met de waardeering, die in vroeger tijd in breeder
kringen daarvoor werd beloond.
Mijnheer de Voorzitter! De heer Dubbeldeman meent, dat
het bijzonder menschlievend is, om hier veel te spreken. Mijn
ervaring is, dat zulk spreken niet getuigt van mensch-
lievendheid. Het is moeilijk, om dit dag aan dag aan te
boorenen ik hoop, dat in de toekomst een ander soort van
menschlievendheid bij deze partij zal binnentreden.
Niettegenstaande ik niet veel wensch te zeggen, wil ik
toch ten opzichte van de kwestie van de loonsverhoogingen
en de kindertoeslagen mijn standpunt aan den Raad mede
deelen. Het is natuurlijk zeer onaangenaam om, wanneer
voorstellen tot verbetering van salarissen worden gedaan,
daarmede niet mee te gaan. Het spreekt van zelf, dat het
voor ieder aangenamer is er voor te stemmen dan zijn stem
er aan te onthouden. Het zou al bijzonder hardvochtig zijn
niet alleen, maar ook slecht van het standpunt van vertegen
woordigers van het volk, wanneer men zonder goede argu
menten een dergelijken moeilijken stap, als het ware uit een
soort van genoegen, deed. Nu wordt van de overzijde altijd
de voorstelling gegeven alsof degenen, die tegen stemmen,
dat met genoegen doen, maar ik doe dat tot mijn leedwezen.
Wanneer de loonen der gemeentewerklieden eenmaal worden
verhoogd, is er natuurlijk niet aan te denken, dat zij weer
zullen worden verlaagd. Het is er op, het blijft er op en dan
komen de hoogere uitgaven op de begrooting voor 1921 en
op volgende begrootingen.
Er is gesproken over de prijsdaling. Wij weten, dat de
kohieren dit jaar veel hoogere belastingcijfers vertoonen, wat
de aanslagen betreft, dan in vorige jaren. Dat komt, doordat
in zaken een groot aantal inkomens hooger is aangeslagen,
maar er is reeds voorspeld en in de stukken ook medegedeeld,