684
DINSDAG 14 DECEMBER 1920.
bedrijfsdirecteur bezwaar zal maken uit economisch en zui
nigheidsoogpunt tegen het aanstellen van arbeiders met groote
gezinnen, geheel onjuist genoemd en gezegd, dat hij zulk een
geval geheel ondenkbaar achtte.
In hetzelfde rapport van dien Centralen R. K. Bedrijfsraad
staat daaromtrent:
»de hoofden van takken van dienst (hier worden bedoeld
van openbare lichamen) zullen streven naar een zoo laag
mogelijken kostprijs en het gevolg daarvan zal zijn, dat bij
gelijkwaardigheid vau de arbeidskrachten, de minder kostende
arbeider aan het werk wordt gesteld."
Is dat een bevestiging van wat ik gezegd heb, of niet?
De heer Wilmer. Ik ben het er van a tot z mede eens!
De heer Van Stralen. Op het Christelijk Sociaal Congres,
gehouden Maart 1919, zei de Christelijk Historische Mr. J.
Schokking, volgens het verslag:
«Spreker was, toen hij zich aan het onderzoek der zaak
zette, meer voor kindertoeslag, dan toen hij zijn studie be
ëindigd had."
En verder:
«Rekening houden met het kindertal brengt groote moei
lijkheden. Kindertoeslag werkt remmend op de vaststelling
van het grondsalaris. En in dat grondloon ligt voor spreker
het zwaartepunt. Dat grondloon moet zoo hoog mogelijk wor
den opgevoerd, bij overheid en particuliere werkgevers beide."
Mr. Koch schrijft in het «Katholiek Sociaal Weekblad" van
22 Mei 1920 nog een en ander:
«Niemand zal kunnen betwisten, dat het stelsel: loon naar
verrichten arbeid aanvankelijk het eenige juiste is, aangezien
in de vroegste tijden ieder, zelfs zonder voor anderen te
arbeiden, in zijn levensbehoeften kon voorzien. Daarom is
ook als vanzelf ontstaan, en heeft het kunnen voldoen zoo
lang de constellatie zoo was, dat ook voor hem, die het minst
verdiende, een behoorlijk bestaan was weggelegd.
Nu dit niet meer het geval is, behoeft men dit stelsel niet
als onjuist overboord te gooien; men kan een correctief aan
brengen, men kan voor den minst betaalden arbeid een mini
mumloon aannemen, gebaseerd op den eisch van een mensch-
waardig bestaan, ook wanneer uit zulk een huwelijk kinderen
mochten geboren worden."
En verder schrijft hij:
«Tot mijne voldoening zag ik, dat het congres bedoeld is
het congres van de A. R. K. A. Alg. R. K. Ambtenarenbond
zich met deze stelling niet heeft vereenigd. Ik weet niet of
de reden der verwerping is het beginnen met een bijslag
reeds van het eerste kind af of wel dat men kindertoeslag
niet wenscht te aanvaarden als middel tegen kinderbeperking
ik hoop, dat het laatste het geval is, immers wel staat vast
dat de meerdere zucht naar weelde, het toenemende verlangen
naar comfort, het steeds meer haken naar genietingen even
zooveel hoewel lang niet uitsluitende oorzaken zijn van
de kinderbeperking, maar ik kan niet aannemen een zoover-
gaande geldzucht, dat het gemis van enkele malen 50.
het ontberen van zulk een aalmoes den mensch zou kunnen
bewegen tot een zoo laakbare daad als die beperking is,
wanneer de genoemde verschijnselen er de oorzaak van zijn.
De grond «middel tegen kinderbeperking" is derhalve ondeug
delijk."
En verder schrijft Mr. Koch:
«Resumeerende kom ik tot deze stellingen
1. Gezinsloon en kinderbijslag als middelen om een juiste
toeneming van het loon te verkrijgen geven daarentegen aan
leiding tot schromelijke onbillijkheid.
2. Als middelen tegen kinderbeperking zullen zij, indien zij
niet bovenmatig worden opgevoerd, zonder uitwerking zijn.
3. Heeft die opvoering plaats en leidt deze tot een buiten
gewone kinderverwekking, dan krijgen zij noodwendig een
onzedelijke en chauvinistische strekking.
Conclusie: gezinsloon en kinderbijslag zijn af te keuren."
De heer Raaymakers, voorzitter der Staatscommissie, een
Katholiek van on verdachten huize geen uitschot! heeft
zich uitgesproken tegen het systeem-kindertoeslag. Wilt gij
nog meer bewijzen hebben, dan moet gij het maar zeggen;
maar ik geloof, dat ik voldoende bewijs geleverd heb!
Als men nog meer bewijzen wil hebben, dat inderdaad de
meening van den heer Wilmer niet door al zijn partijgenooten
wordt gedeeld, dan kan ik die gemakkelijk leveren.
Tenslotte nog dit. Ik heb verleden week ook aan den heer
Wilmer gevraagd hoe het kwam, dat hij zich speciaal be
ijverde om dat systeem van de kindertoeslagen in de gemeente
ingang te doen vinden, en waarop dat gegrond is. Wij zien
het eigenaardige, dat, als er adressen komen van Christelijke
en Katholieke arbeidersorganisaties, waarin deze aan den Raad
loonsverhooging verzoeken, de heeren van de overzijde er niet
aan denken een vinger toe te geven, maar hetgeen die orga
nisaties niet vragen zijn zij wel zoo goed aan de arbeiders te
geven. Wij hebben daarvoor een bewijs van recenten datum.
Een paar dagen geleden men kan niet aanvoeren, dat
de zaak tevoren was klaar gemaakt hebben het Christelijke
en het Katholieke gemeentepersoneel ons een adres toege
zonden, waarin zij een minimum-loon van ƒ32.vroegen, dus
f 5 per week meer. De heeren van de overzijde denken er
niet aan daaraan hun steun te geven, maar iets wat zij niet
vragen, wat zij niet verlangen en waarvan in dat adres met
geen woord wordt gesproken, namelijk een kindertoeslag,
wordt hun door de Katholieke en andere Raadsleden opge
drongen. Als die arbeiders van oordeel waren, dat kinder
toeslagen moesten worden ingevoerd, waarom zouden zij het
dan niet tegelijk met dit verzoek hebben gevraagd?
Mijnheer de Voorzitter. De heer Wilmer mag zooveel inter-
rumpeeren als hij wil, maar hij kan niet ontkennen, dat hier
een groot vraagteeken past. Als hij die kwestie principieel en
op juiste en behoorlijke wijze in de organisaties van Christelijk
en Katholiek personeel aan de orde stelt, zal hij een andere
ervaring opdoen en zien, dat die arbeiders niet vóór kinder
toeslagen zijn.
Ik meen hiermede te kunnen volstaan en ik eindig met het
uitspreken van de hoop, dat het door de heeren rauwelings
ingediende en in debat gebracht voorstel betreffende de
kindertoeslagen zal worden verworpen.
De Voorzitter. Een enkele opmerking wensch ik te maken
naar aanleiding van het verwijt, dat tot mij gericht is, dat
ik geen antwoord heb gegeven over het uitgesproken verlangen
ten opzichte van de schoolwerksters. Ik wil eerlijk zeggen,
dat ik die zaak niet ernstig heb genomen. Ik dacht: het gaat
om reclame! en als dan op die manier reclame gemaakt is, is
als zoodanig aan de bedoeling voldaan. Een half jaar geleden
is deze zaak hier ook aan de orde geweest en toen is besloten
om den toestand te doen zijn, zooals die op dit oogenblik
nog is. Er is bij de oppositie hier een streven om alles zooveel
mogelijk in vasten gemeentedienst te brengen, maar wie eenigs-
zins practisch thuis is in de gemeentezaken, weet welke groote
bezwaren daaraan verbonden zijn. Collega de Miranda, socialis
tisch Wethouder in Amsterdam, riep kort geleden uit: «De
Hemel beware de menschheid als in het keurslijf der ambte
narenreglementen de gesocialiseerde bedrijven en industrieën
geperst moeten worden
Daarop loopt het tenslotte uit. Het gaat moeilijk aan, als
men een beetje orde wil houden, om vrouwen, die enkele
uren per dag een of andere werkzaamheid voor de gemeente
verrichten, in een vaste betrekking te nemen. Tot welke
zonderlinge toestanden men dan zou komen, moet men zich
even indenken en dan zal men moeten toegeven, dat het be
zwaarlijk gaat.
Ik wil nog een enkele opmerking daaraan toevoegen ten
opzichte van de prijzen. «Het Volk", het blad bedoel ik
natuurlijk, van Zaterdag spreekt het nu ondubbelzinnig
uit, dat de prijzen dalende zijn.
De heer van Stralen. Leest u het wel aandachtig?
De Voorzitter. Het streven wordt nu reeds openbaar om
de loonen te verlagen, waarmede ik het niet eens ben.
De heer van Stralen. Daar zult u wel voorstander van zijn
De Voorzitter. Doch het is niet noodig in dezen toestand
de loonen te verhoogen. Want waar geconstateerd werd, dat
de prijzen naar beneden gaan, daar is het nu toch zeker de
tijd niet, om te denken aan loonsverhooging. De winkeliers
zullen er direct moeilijk toe kunnen besluiten de prijzen veel
te verminderen, al zou het gewenscht zijn. Men moet toch
niet uit het oog ver liezen, dat de winkeliers over het algemeen
nog zitten met groote massa's goederen, die heel duur inge
kocht zijn, en dat het wellicht een niet te beschrijven verlies
wordt, wanneer dat alles nu reeds tegen veel verminderde
prijzen moet worden opgeruimd. Zoodra het zoover komt dat
de groothandelsprijzen, die op het oogenblik zooveel lager
zijn geworden, ook in den particulieren handel, in den winkel,
zullen kunnen gelden, dan natuurlijk breekt van zelt
de tijd aan, dat men met gerustheid de prijzen verlagen kan,
wat dan uit eigen beweging ook wel zal geschieden, of anders
gedwongen.
Er is een opmerking gemaakt ook, dat in de vergadering
van georganiseerd overleg dreigende woorden tot mij zijn
gericht.' Nu is mij gezegd geworden, dat waar ik weigerde,
mij er toe te leenen om verhooging der salarissen te bevor
deren, men het particulier, buiten mij om, zou doen. Ik heb
toen gezegd: Daar hebt ge volkomen gelijk aan; ik kan mij
er niet toe leenen. Maar ik heb er bij gezegd, dat ik het in
den Raad zou bestrijden, omdat ik op het oogenblik niet de
tijd gekomen acht, om met verhooging van salaris te komen,
omdat wij hoegenaamd niet weten, welke toestanden wij in
de samenleving in den eersten tijd zullen hebben. Dat is
niet tegen te spreken. Het zal misschien met een half jaar