DINSDAG 14 DECEMBER 1920.
683
De heer Heemskerk. Een enkel gunstig cijfer!
De heer van Stralen. Want hij heeft vergeten, dat dat
zelfde Vakverbond in ledental is gestegen; dat in October
1918 het ledental van het N. V. V. 184655 bedroeg en dat een
goed jaar daarna 1 Januari 1920 het ledental was gestegen
met 63000 tot 247870 ledenin ruim één jaar dus.
De heer Heemskerk. In twee jaar!
De heer van Stralen. 27000 leden zijn weggegaan. Dat
is volkomen juist. Doch de oorzaken daarvan heeft, wijselijk,
de heer Eikerbout verzwegen. Hij heeft ook niet kunnen
mededeelen, dat bij de gewone oorzaken, die zijn aangewezen,
de algemeene malaise dien achteruitgang in ledenaantal heeft
ten gevolge gehad. Een en ander is te wijten aan het feit,
dat in de bouwbedrijven een uitsluiting plaats gehad heeft
welke verloren is, die ons alleen reeds drie duizend leden
gekost heeft en dat wij niet de partij van den heer
Eikerbout! in het begin van het jaar de gevolgen hebben
moeten ondervinden van de verloren staking in de transport
bedrijven, ten gevolge waarvan ons ledenaantal met 10000 is
verminderd.
De heer Heemskerk. Ga dan nog maar eens staken.
De heer van Stralen. Het is begrijpelijk. Dat heeft ver
lies van leden ten gevolge. De Christelijken hebben dat ge
vaar met te duchten, omdat hun mannen niet staken. Zij
verraden alleen de stakingen. En op deze manier is het te
verklaren, dat de Christelijken op winst kunnen wijzen in
ledental, hoewel zij, wanneer zij eerlijk waren, tegelijkertijd
zouden kunnen mededeelen, op welke wijze die groei van
hun organisaties is tot stand gekomen. Dan zouden zij, wan
neer zij eerlijk geweest waren, hierop hebben gewezen, dat
na November 1918 in die gedenkwaardige dagen toen men
zooveel vrees koesterde voor de moderne arbeidersbeweging,
de werkgevers in winkels, kantoren en werkplaatsen er bij
hun personeel op aandrongen om zich te organiseeren, maar
dat zij vooral niet tot de roode organisaties moesten toe
treden.
Aan dien wensch van hun broodheer hebben toen een
aantal vreesachtige, maar daarom nog niet christelijk denkende
arbeiders gevolg gegeven.
Dat is voor een groot deel de reden, waarom de Christe
lijke organisaties in ledental zijn toegenomen.
Maar er is meer. De heer Eikerbout heeft van den groei
der christelijke vakbeweging een wel wat te mooi beeld op
gehangen. Want evengoed als bij de moderne vakbeweging
de laatste maanden achteruitgang waar te nemen viel, geldt
dit voor de christelijke organisaties.
De heer Schoneveld wil ten opzichte van den Metaal-
bewerkersbond wel even bevestigen, dat de Christelijke bond
5Ü0 leden verloren heeft.
De heer Schoneveld. Zeer onjuist!
De heer van Stralen. En dat de Leidsche afdeeling 65
leden achteruitgegaan is in een paar maanden.
De heer Schoneveld. Zeer onjuist!
De heer van Stralen. Wanneer u zit te schermen met
den buitengewonen groei van uw organisaties, terwijl dan
onze organisaties met reuzenschreden achteruitgaan zouden,
moet u de onjuistheid van mijn cijfers ook aaritoonen.
De heer Oostdam. Dat wil ik u op mijn woord beloven, zeker
De heer van Stralen. Het spijt mij, dat ik van den heer
Eikerbout moet afstappen. Maar ik wil nu terugkomen op
den kindertoeslag. De heer Wilmer heeft daar gisteren heel
weinig van gezegd. Een enkel argument van mij heeft hij
bestreden op zijn manier, maar het allermeeste heeft hij laten
zwemmen en misschien heeft hij het hierom gedaan, omdat
hij hoopt, zooals ik dat vrees, dat straks in dezen Raad de
meerderheid wel op zijn denkbeeld om een kindertoeslag in
te voeren zal ingaan. L)e heer Wilmer heeft daaraan toegevoegd,
dat dat zou zijn een eerste stap op een weg, welke door
meerdere stappen zou worden gevolgd.
De heer Wilmer. Dat is niet noodzakelijk.
De heer van Stralen. Gij hebt gezegd, dat, als uw systeem
ten opzichte van het vierde kind is ingevoerd, een actie zal
worden op touw gezet om het ook voor het derde en tweede
kind toegepast te krijgen.
De heer Wilmer. Ik heb gezegd, dat het gevaar bestaat,
dat, als men een eersten stap doet, deze door meerdere zal
worden gevolgd. Ik kan u echter de verzekering geven, dat
ik den eersten tijd dergelijke pogingen niet zal doen.
De heer van Stralen. Ik weet wat wij van een dergelijke
verklaring hebben te verwachten.
Ik vind dit een eersten stap op den verkeerden weg. Ik
heb bij mij enkele uitspraken van Katholieken, die in dit
verband treffend zijn en welke ik ter kennis van den Raad
wil brengen, omdat daaruit blijkt
De heer Oostdam. Daar kom1 Guit weer!
De heer van Stralen. Ik zal een stuk voorlezen, dat ge
schreven is door een Katholiek advokaat, Mr. Koch in een
polemiek met Mr. Bomans, Wethouder van Haarlem, in het
blad »Roomsch-Katholieke Gemeentepolitiek."
Er staat:
»In hardheid staan de »relatieven" voorop, die pas bij een
gehuwde met talrijk kroost geven, wat ik onmiddellijk aan
het arbeidend individu toeken, en die den ongehuwde enden
gehuwde met weinig of zonder kinderen iets te hebben onthouden.
De zachtste ben ik, die van meet af een loonschaal vorm
waardoor ieder in staat gesteld wordt om te huwen en zich
een gezin (met kinderen) te vormen.
Het door mij verdedigde stelsel heeft nog de verdienste er
toe te leiden, dat eerder huwelijken worden gesloten, zonder
dat een premie, die een onzedelijke werking kan hebben, er
toe drijft, wat toch voor katholieken niet onverschillig kan zijn.
Het individu n.l., buiten het genot van een loon, omvattend
gezinsloon en kinderbijslag, dat zich maar juist kan bedruipen,
zal zich afvragen of hij een vrouw kan onderhouden, kinderen
opvoeden; hij zal voor den stap terugschrikken. Wel zal hij
weten, dat een bijslag hem wacht, maar zal dit wel voldoende
tot hem spreken? In ieder geval zal hij niet van te voren
kunnen zorgen voor het aanschaffen van het vele wat de op
richting van een gezin vereischt. Dit zal remmend werken.
Stelt men den loongrondslag daarentegen vast, berekend
voor alle eventualiteiten, dan zullen die gebeurtenissen als
vanzelf komen.
Het loon, waarover gesproken wordt, is dat hetwelk genoten
wordt als de volle arbeidskracht wordt ontwikkeld; men kan
aannemen, dat dit ongeveer op 21-jarigen leeftijd het geval is."
De heer Heemskerk. Die man heeft het geheel verkeerd.
Lees het «Katholiek Sociaal Weekblad" maar eens!
De heer van Stralen. »Op dien leeftijd," schrijft hij verder,
»is men steliig huwbaar.
De Roomsche leer wenscht op den huwbaren leeftijd niet
langer het ongehuwd zijn zij wil niets weten van een celibaat,
tenzij men een geestelijke roeping volgt.
Welnu, waarom gaan velen dan uit van een loon voor het
ongehuwd individu op het oogenblik, dat deze reeds huwbaar is?"
Deze mijnheer wil, dat iemand op huwbaren leeftijd een
loon wordt betaald, waarvan een arbeider een gezin kan
onderhouden. En dan behoeft men niet om iemand aan vol
doende middelen te helpen voor het onderhouden van een
gezin een nieuw systeem te gaan invoeren. Er wordt aan de
overzijde gewezen: »drie," dat wil zeggen drie kinderen, maar
de heer Wilmer heeft gezegd, dat drie wordt twee en twee
wordt één.
De heer Oostdam. Krijgen wij het antwoord van den heer
Bomans ook te hooren Zoo gij dat niet doet, zijt gij eenzijdig.
De heer van Stralen. Ik heb hier een klein citaat uit het
rapport van den Centralen Roomsch-Katholieken Bedrijfsraad.
Het luidt.:
»De groote meerderheid van de Commissie was integendeel
van gevoelen, dat kindertoeslag slechts negatief en zijdelings
de loonkwestie raakt. Zij hangt nog steeds de gangbare opinie
aan, dat de arbeider moet worden betaald krachtens de ruilende,
dus strikte rechtvaardigheid, een gezinsloon, waarvan dus
een gezin van niet meer dan gewonen omvang moet kunnen
bestaan. Loon naar behoeften te eischen achten zij niet alleen
principieel onjuistzij schrikte ook terug voor de consequenties
voor de vaders van groote gezinnen noodlottig.
Bij de vraag over de betaling der premie voor het eventueel
in te stellen kindertoeslagfonds, is de commissie eenparig van
meening, dat de betaling niet moet geschieden door iedere
onderneming individueel."
Dat slaat op het kindertoeslagfonds, waarop de heer Oost
dam doelde, maar mij lijkt het toe, dat het Rijkskindertoeslag-
fonds niet alleen moet gelden voor Rijks- en gemeentepersoneel,
maar dat daaruit ieder gezin, dat er recht op en er behoefte
aan heeft, een bijslag moet worden gegeven.
De heer Wilmer heeft gisteren mijn mededeeling, dat,
wanneer een stelsel van kindertoeslagen wordt ingevoerd, een