268
toen vervolgens ook de Minister van Arbeid zijn toestemming
verleend had, zij het ook onder voorbehoud, dat dezerzijds
bij den bouw streng toezicht zou worden uitgeoefend, ver
leenden wij bij schrijven van 7 Juli 1920 aan de vereeniging
de vereischte machtiging, onder voorwaarde, dat er zooveel
mogelijk naar werd gestreefd de raming der kosten niet te
overschrijden en vóór de beslissing over de gunning van
onderdeelen van het werk in overleg werd getreden met het
betrokken lid van ons College.
Op 25 October j.l. diende de vereeniging daarop eene
nieuwe gespecificeerde begrooting der stichtingskosten, ge
baseerd op uitvoering in eigen beheer in, welke begrooting
op dézerzijds verzoek bij schrijven van 17 November j.l. nog
nader werd toegelicht.
Blijkens de nieuwe begrooting kan met het aanvankelijk
geraamde bedrag van 60.000.— niet worden volstaan, doch
is het, mede in verband met door den Inspecteur der Volks
gezondheid gestelde eischen, gewenscht de totale stichtings
kosten 11.500.hooger, dus op een bedrag van ƒ71.500.
te ramen. Wegens hoogere annuïteit neemt het jaarlijksch
tekort dan met 620.— toe, zoodat het ten laste van de
gemeente komende te kort op de exploitatie op ten hoogste
ƒ4020.ware te bepalen.
Voor de uitvoering van het metsel- en timmerwerk zijn
overeenkomsten getroffen met een tweetal werkliedengroepen.
De overige werkzaamheden, zooals stucadoorswerk, lood- en
zinkwerk, aanleg van gas- en electrische leidingen en schilders-
werk, zullen worden uitbesteed aan daarvoor in aanmerking
komende patroons. Van de beide architecten der vereeniging
zal de heer H. J. Jesse belast worden met het toezicht op
den bouw, dus als eigenlijk architect optreden, terwijl de
hoofdleiding van den bouw zal berusten bij den heer J.
Splinter, de andere architect van »de Eendracht", die tevens
den inkoop van alle materialen op zich zal nemen.
Voor verdere bijzonderheden verwijzende naar de in de
Leeskamer liggende stukken, geven wij Uwe Vergadering
alsnu in overweging:
a. Ons College te machtigen tot H. M. de Koningin het
verzoek te richten het bij Koninklijk besluit van 16 Augustus
1920, n°. 31 aan de gemeente Leiden verleende voorschot
van ten hoogste 60000.(grondvoorschot 6504.bouw-
voorschot 53496.ten einde de gemeente in staat te
stellen een voorschot van gelijk bedrag te verleenen aan de
woningbouw vereeniging »de Eendracht" ten behoeve van den
bouw van een volksbadhuis en den aankoop van den daar
voor benoodigden grond, gelegen onder de gemeente Leiden
aan de Medusastraat, hoek Verlengde Sieboltstraat, te ver-
hoogen tot ten hoogste 71500,(grondvoorschot ƒ6504.
bouwvoorschot 64996.
b. in afwachting van de verleening van het verhoogde
Rijks voorschot, goed te keuren, dat het aan de woningbouw-
vereeniging »de Eendracht" in uitzicht gestelde gemeentelijk
voorschot van ten hoogste 60000.— wordt verhoogd met
ten hoogste 11500.teneinde aan de vereeniging toestem
ming te kunnen verleenen met den bouw van het volksbad
huis in eigen beheer een aanvang te maken;
c. de jaarlijksche bijdrage in het tekort op de exploitatie
van het badhuis nader te bepalen op ten hoogste 4020.—.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 407. Leiden, 17 December 1920.
Onder overlegging van nevensgaand adres van H. Kranen
burg en J. Peters, geven wij Uwe Vergadering in overweging
aan adressanten vergunning te verleenen om de door hen
op het terrein in den Bosch- en Gasthuispolder, kad. bekend
gemeente Leiden Sectie O no. 668, te bouwen loods op
steenen voeting, dienende tot berging van landbouwgereed
schappen, van hout te doen maken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan De EdelAchtbaren Heeren
Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Ondergetekenden verzoeken beleefd vergunning te mogen
verkrijgen tot "het plaatsen van een houten loods op betonnen
voeting en gedekt met pannen in de Bosch en Gasthuis
polder voor berging van tuinders inventaris enz.
Volgens bijgaande tekeningen en situaties.
De Ondergetekenden
H. Kranenburg en J. Peters,
wonende te Koudekerk, terwijl de zaaken
gevestigd zijn Rustoordstraat No. 1, Leiden.
Voor ondergetekende
M. v. Vliet
Metselaar te Zoeterwoude.
N8. 408. Leiden, 17 December 1920.
Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden
het 2e Navorderingskohier der plaatselijke directe belasting
naar het inkomen, belastingjaar 1918/19, met een opbrengst
van ƒ131.361.95.
De proefdrukken van dit kohier zijn aan de raadsleden
toegezonden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 409. Leiden, 17 December 1920.
De Commissie, belast met het onderzoek der bezwaar
schriften enz inzake de plaatselijke directe belasting naar
het inkomen, heeft de eer U voor te stellen op de ter visie
liggende bezwaar- en verzoekschriften, belastingjaar 1919/20,
te beschikken overeenkomstig haar mede ter visie liggend
advies.
De Commissie voornoemd
Th. J. B. Wilmer, Voorzitter.
J. Splinter Gzn.. Lid.
Aan den Gemeenteraad. A. J. Oostdam, Plv. lid.
N°. 410. Leiden, 17 December 1920.
Zooals U bekend zal zijn, is onlangs door de Tweede Kamer
der Staten-Generaal een wetsontwerp betreffende herziening
van de regelen ten aanzien der plaatselijke belastingen aan
genomen.
Ofschoon het onze bedoeling is na de tot standkoming van
dit ontwerp de o. i. noodige voorstellen op het gemeentelijk
belastinggebied bij U aanhangig te maken, achten wij het
thans reeds gewenscht ten opzichte van één punt een voor
stel in te dienen.
Een der bepalingen van het ontwerp geeft n.l. aan de ge
meenten de bevoegdheid het aantal opcenten op de hoofdsom
der grondbelasting, ingaande 1921, op te voeren voor de ge
bouwde eigendommen tot tachtig en voor de ongebouwde tot
twintig. Wenschen de gemeenten van die bevoegdheid reeds
voor het jaar 1921 gebruik te maken, dan is het, zoo schrijven
Gedeputeerde Staten ons in opdracht van den Minister van
Binnenlandsche Zakeo, in verband met het vaststellen van de
kohieren der grondbelasting noodzakelijk, dat het desbetreffend
raadsbesluit zoo spoedig mogelijk wordt vastgesteld en ter
goedkeuring aangeboden.
Gelet op het hooge percentage der gemeentelijke inkomsten
belasting behoeft het weinig betoog, dat het voor Leiden ge
wenscht is reeds ten behoeve van het jaar 1921 tot eene
hoogere heffing over te gaan. Thans bedraagt het aantal
opcenten ingevolge raadsbesluit van 25 November 1865 voor
de gebouwde eigendommen veertig en voor de ongebouwde
tien (het wettelijk maximum), zoodat eene verdubbeling van
het aantal opcenten een welkome bate voor de gemeentelijke
schatkist zal opleveren.
Doch er is nog een andere reden, waarom ten spoedigste
tot verhooging van het aantal opcenten moet worden over
gegaan. Volgens artikel 7bis van meergenoemd wetsontwerp
mogen de gemeentelijke opcenten op de personeele belasting
eerst boven het bedrag van tachtig worden geheven, indien
de opcenten op de grondbelasting tot het maximum zijn opge
voerd. Eene heffing van 50 tot 100 opcenten op de personeele
belasting, zooals tegenwoordig plaats heeft, zou dus in het
volgend jaar niet meer mogelijk zijn, indien niet tot de voor
gestelde verhooging van het aantal opcenten op de grond
belasting werd besloten.
Hoewel de nieuwe regelen nog niet tot wet zijn verheven,
kan reeds nu tot het nemen van een daartoe strekkend besluit
worden overgegaan, aangezien in de slotbepaling van het
ontwerp aan de gemeenten is toegestaan reeds vóór de in
werking treding der nieuwe wetsbepalingen tot vaststelling
van plaatselijke verordeningen tot uitvoering of toepassing van
de wet te besluiten.
Met het oog op een en ander geven wij U thans in over
weging tot vaststelling van de navolgende verordening over
te gaan:
VERORDENING, regelende de heffing van opcenten op de
hoofdsom der grondbelasting.
Artikel 1.
Ten behoeve van de gemeente Leiden worden te beginnen
met 1 Januari 1921 op de hoofdsom der grondbelasting tachtig
opcenten geheven voor de gebouwde eigendommen en twintig
opcenten voor de ongebouwde eigendommen.
Art. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1921.
Alsdan vervalt de verordening van 25 November 1865 (Gem.
Blad n°. 1 van 1866).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.