680 DINSDAG 14 DECEMBER 1920. De heer van der Pot. Dat is niet juist. De heer Dubbeldeman. De heer van der Pot deelt mede, dat het zijn standpunt, is dat is in hem te prijzen en ik ben het roerend met hem eens dat, wanneer die grond wordt aangekocht, deze voor de «Eensgezindheid" zal zijn. Dat lijkt mij logisch. Dat die redeneering wel juist is, blijkt uit uw schrijven aan den Raad, mijnheer van der Pot, waarin gij zegt, dat gij in het midden laat welke van die twee bouw- vereenigingen, welke er naar staan, dien grond zal krijgen. Ben ik echter goed ingelicht wat straks zal blijken dan moet de architect Fontein, de gewezen architect van de «Eensgezindheid," het klaar gespeeld hebben met de erven Kolderman, dat de grond alleen verkocht zou worden aan de gemeente op voorwaarde, dat die zou zijn voor de vereeniging «Ons Doel." Mijnheer de Voorzitter. Ik zeide zooeven reeds: als ik onjuist ben ingelicht, zal de heer van der Pot het wel recht zetten, maar het is noodzakelijk, dat wij het weten. Dat ik mij op dit oogenblik niet sterker kan uitdrukken vindt zijn oorzaak hierin, dat de stukken, waaruit het te zien zou zijn, niet in de Leeskamer lagen. Er was eerst geen plan, maar later heb ik het toch gezienhet scheen bij de Commissie van Financiën te wezen. Een schrijven van de erven Kolderman, waarin dezen kenbaar maakten op welke voorwaarden en tegen welken prijs zij dat land wilden verkoopen, lag niet in de Leeskamer. De heer van der Pot. Dat ligt bij de stukken. De heer Dubbeldeman. Daarin worden geen namen genoemd. Uit uw schrijven aan den Raad is niet te zien of de erven Kolderman voorwaarden hebben gesteld. Indien gij dat tegen spreekt en gij namens Burgemeester en Wethouders nogmaals kunt verklaren, dat het nog hun meening is, dat die grond voor «Eensgezindheid" zal zijn, dan heb ik tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders geen bezwaar. Dan blijft alleen het bezwaar over, dat ik dit land tamelijk duur vind, en nog niet zoozeer het land zelf als wel het bedrag van f 4000.voor de gebouwen, welke er op staan. De heer van der Pot. f 4000.— voor de gebouwen, die er op staan? De heer Dubbeldeman. Ja, voor die broeikassen en die perzikentent; ik heb dat in de stukken in de Leeskamer gezien. De heer van der Pot. Gij zijt geheel mis. De heer Dubbeldeman. Dan zult gij mij dat straks wel duidelijk maken. De heer van der Pot. M. d. V. Om met het laatste punt te beginnen, van een vergoeding voor opstal is geen sprake. Er is vroeger sprake geweest van den aankoop van een grooter stuk grond ten behoeve van de vereeniging «Ons Doel" en daarop stond een opstal, waarvoor vergoeding werd ge vraagd, maar thans wordt geen vergoeding voor een opstal bedongen. Indien dat wel het geval ware geweest, zou dat niet alleen in de stukken hebben gestaan, welke in de Lees kamer ter visie liggen, maar zouden Burgemeester en Wet houders dat ook in het praeadvies hebben medegedeeld. Hetzelfde geldt voor een andere kwestie, welke de heer Dubbeldeman heeft aangeroerd. Hij heeft in den breede den Raad gemengd in een geharrewar tusschen twee bouwver- eenigingen, waarbij de Raad mijns inziens weinig belang heeft. De kwestie is deze. Aanvankelijk hebben de gebroeders Kolder man bij hun aanbod het beding gemaakt, dat de grond voor «Ons Doel" zou worden bestemd. De heer Dubbeldeman. Ik heb het van een van de bestuurs leden van «Eensgezindheid." De heer van der Pot. Het spreekt van zelf, dat Burge meester en Wethouders geweigerd hebben op een dergelijke voorwaarde in te gaan. Wij hebben geschreven, dat wij den grond wilden koopen voor den gevraagden prijs, maar dat wij ons niet konden laten voorschrijven voor welke bouwver- eeniging de grond zou worden bestemd, en toen hebben Gebroeders Kolderman het aanbod zonder dat beding gehand haafd. Wat de verdere kwestie betreft, voor wien de grond later bestemd is, dat is in het midden gelaten, orndat Burge meester en Wethouders nog geen oordeel daarover konden uitspreken. Het komt mij voor, dat die kwestie aan den Raad kan worden voorgelegd, wanneer de grond weer verkocht moet worden. Mijn persoonlijke meening is, dat «Eensgezind heid" de eerste rechten heelt. Maar Burgemeester en Wet houders stellen op het oogenblik nog niets anders voor dan dat deze grond gekocht wordt voor het bouwen van arbeiders woningen, daargelaten dus de vraag, welke vereeniging den grond later krijgt. Wat betrelt de verdere kwesties door u in den breede gereleveerd, komt het mij voor, dat onder de data, die door u genoemd zijn en die ik op het oogenblik niet alle controleeren kan, enkele zeer zeker onjuist zijn. In ieder geval is onjuist de bewering, dat in November 1919 een schrijven van Gebrs. Kolderman is ingekomen, want het laatste briefje van de heeren Kolderman was dat bij het afspringen van de onderhandelingen, 27 October. De heer Dubbeldeman. Wat hebt u dan aan de bouwver- eeniging «Eensgezindheid" op 31 Maart geschreven? De heer van der Pot. Ja, dat weet ik waarlijk mij niet zoo opeens te herinneren. Ik heb wellicht geschreven dat ik nog eens probeeren zou of ik den grond koopen kon. Zooals gezegd, «Eensgezindheid" heeft mijns inziens oudere rechten; ik ben absoluut niet veranderd van meening in dit opzicht. De heer Dubbeldeman. Prachtvol! Dat wilde ik alleen weten. De Voorzitter. Wenscht de Commissie van Financiën nog advies in dit geval uit te brengen? De heer Sanders. Oorspronkelijk was de gedachte in de Commissie van Financiën, dat de prijs belangrijk te hoog was. Zij heeft daaromtrent geen nader bericht ontvangen, dat die prijs werkelijk gemotiveerd was. De heer van der Pot. Het komt mij voor, dat die prijs niet te hoog is, vergeleken met den prijs, in de onmiddellijke omgeving besteed; dat was ook f3.per M2. Ongeveer een jaar geleden is gekocht onmiddellijk in de omgeving gelegen grond voor een gedeelte tegen ƒ3.50 per M*. en voor een ander gedeelte tegen ƒ2.50. Dit laatste ge deelte moest, waar het laag lag, nog opgehoogd worden. En dit terrein ligt goed op hoogte. Daarom, mijnheer de Voor zitter, de ligging in aanmerking genomen, is de prijs werkelijk niet te hoog, maar billijk te noemen. De Directeur van Gemeentewerken vindt het ook niet te hoog. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heeren de la Rie, Sijtsma, mevrouw BaartBraggaar, de heeren Schoneveld en Groeneveld waren inmiddels ter vergadering gekomen.) Voortgezet worden vervolgens de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1921. De heer van Stralen. M. d. V. Vooreerst wensch ik een opmerking te maken naar aanleiding van een mededeeling, welke verleden week voorkwam in het «Leidsch Dagblad" in verband met hetgeen door mij was gezegd ter verdediging van mijn salarisvoorstellen. De overzichtschrijver schreef, dat ik overtuigd was, dat mijn voorstellen geen zin hadden, en dat ik zelf ze Sinterklaas-voorstellen en parade-paarden had genoemd. Ik weet niet of het een handigheid of onhandigheid van dien overzichtschrijver was, maar ik moet de opmerking maken, dat ik niet die namen aan mijn voorstellen heb ge geven, doch dat. ik uitdrukkelijk heb gezegd, dat de heer de Lange ze Sinterklaas-voorstellen en de heer Sijtsma ze parade paarden heeft genoemd. Ik wensch in antwoord aan den heer van der Pot dit te zeggen. Ik had uitteraard wel verwacht, dat de voorstellen, door ons ingediend ter zake van verbetering van de salarissen van het gemeentepersoneel, bij Burgemeester en Wethouders tegenstand zouden ondervinden. Die tegenstand is ook wel gebleken, maar wat mij speciaal van den heer van der Pot is tegengevallen is, dat hij zich er zoo gemakkelijk, met slechts een paar woorden, van afgemaakt heeft. Hij heeft bijvoorbeeld geen woord verspild over de door ons voorgestelde motie in zake de wenschelijkheid om de werksters van de gemeente scholen ih den gemeentedienst op te nemen. De heer van der Pot. Dat is niet aan mij opgedragen. De heer van Stralen. Ik heb in elk geval geen antwoord ontvangen. In het kort heb ik uit de bestrijding van den Wethouder dit vernomen, dat er geen sprake is van een uitkeering ineens aan het gemeentepersoneel, dat er dus niets komt van een voorloopige loonsverhooging en dat er zelfs geen opdracht zal worden gegeven aan de Commissie voor georganiseerd overleg om eventueele loonsverhooging te bespreken. Daarmede is dus kort afgewezen hetgeen door ons in het belang van het gemeente personeel is voorgesteld. Ik herhaal, dat ik dat zeer betreur en ik in elk geval een meer grondige bestrijding van mijn voorstellen had mogen verwachten. Ik had mogen verwachten, dat men zich er althans niet met een Jantje-van-Leiden had afgemaakt, er op rekenende, dat de meerderheid van den Raad datgene,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 2