706 DINSDAG 14 DECEMBER 1920. bouwvereenigingen daar en kan het op die manier veel beter gebeuren. Wanneer het de bedoeling is te bouwen zonder Rijkssteun, een weg, dien geen enkele gemeente bij mijn weten inslaat, dan breng ik in het midden dat het bedrag zonder de kosten van den grond op 11/2 millioen is te stellen, welk bedrag niet uit de gemeentekas betaald kan worden. Wat de tweede motie betreft, de benoeming van een com missie, ik zal daarover niet veel zeggen. Acht de Raad het gewenscht voor deze zaak een commissie te benoemen, dan moet hij dat weten. Ik zou alleen het verzoek willen doen om mij daarin niet te benoemen. Ik voel op dit gebied veel voor samenwerking, ook met sociaal-democraten, maar dan alleen met personen bij wie het er om gaat om de zaak zelf te behartigen, en die haar niet alleen gebruiken voor partij reclame. Als een dergelijk voorstel wordt aangenomen pleegt men in de commissie het Raadslid te benoemen, dat het voor stel deed. Waar dus in dit geval ook de heer Dubbeldeman in die commissie zitting zou hebben, zou ik den Raad vrien delijk willen verzoeken: laat mij er liever buiten. De heer de Lange. M. de Y. Ik heb gisterenmiddag aan den Wethouder voor de Volkshuisvesting met een kort woord gevraagd of de circulaire van den Minister, die een regeling bevat voor de toekenning van premies voor den woningbouw door particulieren, reeds de aandacht van Burgemeester en Wethouders had getrokken en of het College ook genegen was voor dat doel in de gemeente propaganda te maken. Ik heb het gisterenmiddag heel kort gedaan, waardoor het blijkbaar geheel aan de aandacht van den Wethouder is ont gaan. Ik herhaal dus mijn vraag in de hoop daarop eenig antwoord te zullen ontvangen. Ik doe dat, omdat ik het van zoo uitnemend groot belang acht voor de gemeente, dat de particuliere woningbouw wordt aangewakkerd, opdat deze kan zijn een nuttige en noodzakelijke aanvulling van den woning bouw door woningbouwvereenigingen. Ik mag aannemen, dat de inhoud van die circulaire aan Burgemeester en Wethou ders bekend is. De korte inhoud is deze, dat aan particulieren wordt in uitzicht gesteld een Rijkspremie van ten hoogste f 2000.per woning, berekend naar de oppervlakte en dat door de gemeente in die door het Rijk te betalen premie geen aandeel zal behoeven te worden gedragen. Deze premie wordt dus geheel door het Rijk betaald. Het Rijk geeft aan die particuliere bouwers ook hypotheek, welke door het intermediair van het gemeentebestuur wordt ver strekt, maar het gemeentebestuur behoeft niet zelf voor het geld te zorgen. Ik acht deze zaak van zoo groot belang, dat ik hoop, dat mijn woorden bij het College eenige weerklank zullen vinden en onze voortvarende Wethouder voor de volkshuisvesting eenige actie ook in deze richting zal ontwikkelen. De heer Eerdmans. M. de V. Gaarne wil ik mij aansluiten bij de woorden van den heer de Lange. De mededeeling in de bladen over die circulaire van den Minister heeft ook mijn aandacht getrokken en speciaal zou ik als aanvulling willen opmerken, dat mij gebleken is, dat ook voor den bouw van middenstandswoningen steun en premie worden toegezegd. Aan die soort woningen is ongetwijfeld ook behoefte. Wanneer dus door intermediair van het gemeentebestuur daarvoor iets kon worden gedaan, zou dat zekerlijk voor de toekomst zeer gewenscht zijn. Verder wensch ik iets te zeggen over het voorstel van den heer Dubbeldeman om van gemeentewege 250 woningen te bouwen. Ik meen, dat iemand, die een woning bouwt, ook eigenaar van die woning wordt en dat, als die woning ver huurd wordt, zij door den eigenaar aan den bewoner ten ge- bruike wordt afgestaan. Ik weet nu niet welke woorden van de sociaal-democraten ik ernstig moet nemen. De woorden, waarin het voorstel is vervat om die 250 woningen te bou wen, of de woorden, welke wij hedenmiddag hebben gehoord, toen wij het over de ambtswoningen hadden. Toen werd bij wijze van interruptie van de zijde van de sociaal-democraten vernomen het was niet te zien of het uit den mond van den heer Dubbeldeman zelf kwam de gemeente is altijd de slechtste huisbaas die er is. Als dat waar is, begrijp ik niet hoe men een dergelijk voorstel kan doen. Wanneer men echter een dergelijk voorstel doet, begrjjp ik niet hoe men dan een dergelijken uitroep kan doen. Dat is in strijd met elkander en dat maakt, dat ik niet weet welke uiting ik, als waarheid bedoeld, moet aannemen. De heer Wilmer. M. d. V. Ik gevoel mij alleen gedrongen een woord van oprechte waardeering te uiten voor de groote activiteit, welke de laatste jaren is ontwikkeld door den Wet houder van der Pot. Ik kan mij voorstellen, dat, wanneer een Wethouder, die op een zoo onvermoeide wijze werkt voor den woningbouw, op een dusdanige manier wordt aangevallen, als dezer dagen is gebeurd, zoo scherp is in zijn antwoord als de heer van der Pot is geweest. Ik wil mij aansluiten bij de hulde, welke verleden jaar met. de grootste oprechtheid door den heer Oostveen aan den heer van der Pot is gebracht. Ik moet verklaren, dat ik niet meega met het voorstel van den heer Dubbeldeman, omdat ik niet weet, welk verschil het maakt of de woningen door de gemeente dan wel door de woningbouwvereenigingen worden gebouwd. Ik heb nog eens in oude papieren gezocht en ik heb ook een exemplaar gevonden van »Het Volk" van 20 October 1919 over woningbouw. In een hoofdartikel wordt daarin uiteen gezet, dat de aangewezen weg is om in bet woningtekort te voorzien: het bouwen van woningen door woningbouwver eenigingen, zonder meer. Mijnheer de Voorzitter! Ik erken ook, dat er in het ver leden te weinig is gedaan om de woningtoestanden te ver beteren. De heer van der Pot heeft aangetoond dat tusschen 1900 en 1912 veel is gedaan, maar hij heeft natuurlijk niet kunnen aanvoeren, wat vóór 1900 in onze stad is verricht. Maar deze schuld drukt niet op een of andere partij, maar moet door verschillende partijen, door de. een in mindere, door de andere in meerdere mate, worden gedeeld, ook door de S. D. A. P. Ik heb nog een ander exemplaar van »Het Volk" gevonden n.l. van 17 October 1919. Daarin staat een hoofdartikel, waarin ik letterlijk de volgende woorden lees: »Dat het stiefkind onzer belangstelling, de Volkshuisvesting, voortaan meer aandacht in onze partij zal vragen, juich ik van harte toe". Daar wordt het vraagstuk der volkshuisvesting dus het stiefkind der sociaal-democraten genoemd. Ik duid dat de S. D. A. P. niet euvel, ik wil haar daarover niet aanvallen, maar ik duid het wel euvel, dat de heer Dubbeldeman onze partij en andere partijen op dergelijke wijze heeft aangevallen betreffende het gemis aan activiteit inzake den woningbouw. De heer Knuttel. M. d. V. Ik moet zeggen, dat de Wet houder vrij gauw tevreden is wanneer hij zich zoo ingenomen toont met het afnemen van het aantal poortwoningen tusschen 1900 en 1912. Dat bewijst, dat, indien er geen stoornis gekomen was, pas in 1936 die woningen alle verdwenen zouden zijn. Wanneer hij dat een mooie ontwikkeling noemt, is hij gauw tevreden. Maar ik wil nog op iets anders wijzen, namelijk dat die heele opruiming van krotten voor een groot deel aan andere omstandigheden te danken is dan aan het verlangen om voor behoorlijke woningen te zorgen. Er zijn daar fabrieken en pakhuizen gebouwrd, waarvoor die krotten zijn opgekocht en moesten plaats maken. De economische ontwikkeling is dus ten deele oorzaak geweest. Verder zijn de poortwoningen lang niet alle krotten, er zijn nog heele straten, die moeten verdwijnen. Het is een buitengewoon langzame ontwikkeling, waarmede wij geen genoegen kunnen nemen. Wat het bouwen van woningen betreft, wil ik er op wijzen dat, toen ik destijds mijn voorstel had ingediend om 1000 woningen te bouwen,*de Wethouder ons in uitzicht stelde, dat in den zomer van 1921 1300 nieuwe woningen klaar zouden zijn. Ik heb eens nagegaan hoe het met die plannen staat en ben tot de conclusie gekomen, dat, indien er 5 a 600 woningen klaar zullen zijn, het mooi zal wezen. Ik heb gezien dat verscheidene plannen, die toen als onder handen werden aangekondigd, op deze begrooting nog pro memorie staan, omdat nog steeds geen toestemming is gekomen. De plannen, die onder handen zijn, bevatten maar 402 van die 1300 woningen. De heer van der Pot. 663 zijn er hier gepasseerd en nog niet uitgevoerd. De heer Knuttel. Het is niet de vraag, of zij bij den Raad gepasseerd zijn, maar of zij in den zomer van 1921 voltooid zullen zijn. Dat zijn de plannen waarvoor de goedkeuring van de Regeering nog niet verkregen is, bijvoorbeeld dat van Tuinstadwijk, en u verwacht toch niet, dat die vóór den zomer van 1921 klaar zullen zijn? Dit is het eenige wat ik beweer. Ik meen te mogen zeggen, dat van die 1300 woningen nog geen 600 uit de mede deeling van den heer van der Pot, dat plannen voor 663 woningen den Raad zijn gepasseerd, blijkt, dat mijn cijfer van 600 nog zeer geflatteerd is en ik het dus gerust op 500 kan stellen in den zomer van 1921 klaar zullen zijn en dat de ontwikkeling met een mindere mate van snelheid gaat dan verwacht wordt. Daaruit blijkt, dat de woningbouw aanvulling noodig heeft van de zijde van de gemeente, en dan kan de gemeente beginnen, wat een woningbouwvereniging niet kan doen, zonder zich te verzekeren van de Rijksbijdrage, omdat de opruiming van de krotten voor andere belangen moet gaan. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik heb wel begrepen, dat de heer van der Pot zich hetgeen ik bij de algemeene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 28