704 DINSDAG 14 DECEMBER 1920. dien achtsten een tijdlang open te laten. Op dit oogenblik echter is men, met het oog op den verkorten diensttijd, de vermeerdering van het werk en de verdere veranderde om standigheden, noodzakelijkerwijs tot de benoeming van dien achtsten inspecteur teruggekeerd. Had een uitbreiding plaats gehad, vergeleken bij vroeger, dan was het iets anders; dan was er allerminst nog reden geweest een aanmerking er op te maken, maar nu wij op hetzelfde getal als vroeger ge bleven zijn, zou ik zeggen, moest men het prijzen. Wij hebben thans weer het getal, dat overeenkomt met hetgeen wij 10 jaar geleden ook hadden. Nu is ingekomen een amendement van den heer Dubbel- deman, luidende: »Ondergeteekende stelt voor post 107 van de begrooting met 364 te verminderen, teneinde de onderscheiding in brigadiers te laten vervallen, enz." Het amendement wordt voldoende ondersteund, en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik kan niet anders dan dit amendement bestrijden. Het geld wordt op een doelmatige wijze gebruikt en de gelegenheid wordt er door geboden om voor bijzondere verdiensten een zekere belooning toe te kennen. Ik meen, dat het alleszins gewenscht is, dat een dergelijke gelegenheid bestaat, en het is overeenkomstig de verordening. De heer van der Lip. M. d. V. Mag ik even een opmerking maken van anderen aard over het voorstel van den heer Dubbeldeman? Ik heb het bezwaar van den heer Dubbeldeman niet in het sectieverslag gelezen, en daarom bevreemdt mij zijn voorstel. Hij weet toch wel dat het de goede gewoonte is bij de begrooting geen rauwelijksche voorstellen te doen. Ik zou dan ook niet gaarne zien, dat het voorbeeld van den heer Dubbeldeman gevolgd werd, en er nog meer voorstellen kwamen omtrent onderwerpen, die niet in de secties ter sprake gebracht zijn. Dergelijke zaken moeten voorbereid worden, men kan van ons niet vergen dat wij geheel onvoorbereid maar op alles antwoorden. Dan zou ik nog een enkel woord willen zeggen over de lijst van leden van de revolutionnaire partij. Het komt mij voor, dat het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders gegeven hebben, het eenige is, dat hier gegeven kon worden, en het heeft mij met den heer de Lange verbaasd, dat de heer van Eek, jurist en oud-burgemeester, dat niet heeft ingezien. Het is buiten twijfel dat deze materie valt buiten de bevoegdheidssfeer van den Raad. De heer van Eek moet zich niet beroepen op prof. Oppenheim, die heeft nooit geleerd, dat de Burgemeester wat de justitieele politie betreft, ver antwoording aan den Raad schuldig zou zijn. De heer van Eck. Dat heb ik ook niet gezegd. De heer van der Lip. Dat hebt u, meen ik, wel gezegd. De beer de Lange. Maar het is niet verboden, dat de Burgemeester inlichtingen geeft. De heer van Eck. Hij mag alles vertellen wat hij wil. De heer van der Lip. Dat spreekt van zelf. U hebt u beroepen op prof. Oppenheim, naar aanleiding van de opmerking van den heer Knuttel, en dat is niet juist. De heer van Eck. Maar ik zou het wel gewenscht achten. De heer van der Lip. Dat is geheel iets anders. De heer Knuttel heeft uit ons antwoord afgeleid, dat een dergelijke lijst bestaat. Deze gevolgtrekking is echter onjuist. Ik durf gerust te zeggen, dat het College van Burgemeester en Wet houders het niet weet. Wij hebben ook geen recht om het aan de politie te vragen. De heer de Lange wees er op, dat de Burgemeester als hulpofficier van justitie bevelen krijgt van hooger hand en hij dacht hierbij natuurlijk aan de plaatsen, waar hij zelf burgemeester is geweest en waar hij als zoodanig tevens de functie van hulp-officier van justitie bekleedde, maar in Leiden is de Burgemeester niet eens hulp-officier van justitie, dat is hier de Commissaris van politie. Met de justitieele politie heeft de Raad zeker niets te maken. Nu kan men wel zeggen, dat dit verkeerd is, omdat de gemeente de politie betaalt, maar de wet schrijft dit laatste nu eenmaal voor. De dames en heeren weten hoe juist ook van onzen kant bij de Regeering er op aangedrongen is de uitgaven voor de politie voor rekening van het Rijk te nemen. De heer van Eck. Dan wordt het nog erger. De heer van der Lip. Dat weet ik niet, maar in elk geval moeten wij op het oogenblik nog de politie betalen, ook al ligt een deel van de taak van de politie buiten onze bevoegd heidssfeer. Men kan dat betreuren of niet betreuren, dit is nu eenmaal niet anders. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik kan den heer van der Lip antwooorden, dat het oorspronkelijk in mijn bedoeling lag niet over dezen post van ƒ364.te spreken en er alleen stemming over te vragen, maar daar gij toen gezegd hebt, dat het niet ging om afzonderlijk over een onderdeel te stemmen, waardoor ik genoodzaakt was een amendement in te dienen. Bij al het kwaad, dat bij de politie zit, werkt deze post zeer verderflijk, omdat daardoor oogendienarij en dergelijke in de hand worden gewerkt. Gij schudt van neen, Mijnheer de Voorzitter, maar ik verzeker u, dat deze post zeer veel onaangenaams in het corps heelt gebracht. Door dezen post te schrappen neemt men een groote grief bij de politie weg. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Dubbeldeman wordt in stemming gebracht en met 22 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Eikerbout, Schoneveld, Splinter, Stijnman, Rotteveel, Bisschop, de Lange, Heemskerk, Meijnen, Sanders, Huurman, Kuivenhoven, Bots, van der Pot, van der Lip, Eerdmans, Oostdam, Wilmer, Mulder, van Hamel en de Voorzitter. Vóór stemmen: de dames BaartBraggaaren Dubbeldeman— Trago, de heeren van Eck, van Stralen, Groeneveld, Dubbelde man, Knuttel, Sijtsma en de la Rie. (De heeren Huurman, Wilmer, Splinter en Stijnman waren inmiddels ter vergadering gekomen.) De Voorzitter. Verlangt iemand stemming over volg nummer 107 De heer Knuttel. Ik zal geen stemming vragen, maar ik verzoek aanteekening in de notulen, dat ik er tegen ben. Vlgnr 107 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Vlgnr 108, verhoogd met ƒ330.— voor kleeding en huur van 2 rijwielen voor de uitbreiding van het getal politieagenten met 2, vlgnrs 109 tot en met 112, dit laatste verminderd met ƒ100.wegens het vervallen der persoonlijke schadeloos stelling ad ƒ100.ingevolge het aan den heer Pronk, met ingang van 1 Januari 1921 eervol verleende ontslag als hoofd inspecteur van politie en vlgnr 113 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over vlgnr 114, luidende: y>Belooning en premiën aan brandmeesters en brandspuitlieden f 16.925.— verhoogd met ƒ1718.in verband met de bij raadsbesluit van 18 October 1920 vastgestelde verhooging van de belooningen voor het kader en de spuitgasten. De heer de Lange. M. d. V. Ik zou aan Burgemeester en Wethouders willen vragen of het hun bekend is wanneer de nieuwe motorspuit en de nieuwe brandladder geleverd zullen worden. Wij hebben in het voorjaar daarvoor geld toegestaan en ik meen, dat toen gezegd is, dat de levering binnen 10 maanden zou plaats hebben. Die 10 maanden zijn verstreken en ik heb er nog niets van gehoord. De heer Bots. M. d. V. Ik kan daarop antwoorden, dat die datum van bestelling wel niet de juiste datum zal zijn, daar het nog al geruimen tijd geduurd heeft, voordat wij gereed waren met de definitieve afsluiting van het contract, om vol komen zekerheid te verkrijgen voor de gemeente, dat de gelden niet te vergeefs betaald werden en dat wij geen schade zouden lijden op de valuta. Het heeft dus geruimen tijd ge duurd, voordat de bestelling definitief was. Wij hebben den laatsten tijd niet vernomen, hoe het ermede staat, maar ik vertrouw, dat de levering 10 maanden na de bestelling zal plaats vinden. De heer de Lange. Ik moet mijzelf even rectificeeren. De brandspuit zou geleverd worden 7 a 8 maanden en de ladder 8 a 9 maanden na [bestelling. Weet u ook wanneer zij be steld zijn? De heer Bots. Circa 4 maanden geleden. De heer van Stralen. M. d. V. Ik heb uit vrij geloof waardige bron vernomen, dat er plannen zouden bestaan, om,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 26