DINSDAG 14 DECEMBER 1920.
697
door een publiek lichaam, altijd gelijkgesteld moet worden
met die van een gelijksoortige particuliere woning. Waar is
die gelijksoortige particuliere woning te vinden Op Ende
geest doet de eene gelijksoortige woning tweemaal zooveel
huur als de andere, maar toch zijn het gelijksoortige woningen,
want in beide woont een verpleger!
Mijnheer de Voorzitter. Ik heb met deze opmerkingen niet
den heer Groeneveld willen bestrijden, want diens meening
is naar zijn eigen oordeel perfect.
De andere leden willen mijn opmerkingen wellicht overwegen.
De Voorzitter. Reeds lang tevoren was bekend, dat deze
wijziging zou worden aangebracht, maar bovendien, als een
regeling wordt vastgesteld, dat de verhooging eerst kan ingaan
met den tijd, waarop het besluit is genomen, dan heeft dat
ook beteekenis voor een loonsverhooging, die vroeger is inge
gaan. want de vaststelling van bet tijdstip van de huurver-
hooging heeft daarmede verband gehouden.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch nog op iets te
wijzen waaraan de heer Groeneveld klaarblijkelijk niet heeft
gedacht. Als wij toegaven, dat de heer van der Lip gelijk
had in zijn uiteenzetting omtrent de bedoeling van de wet,
hoe zou het dan moeten gaan met de woningen, die op het
terrein van Endegeest staan, want die zijn niet krachtens een
arbeidsreglement ter beschikking van de bewoners gesteld?
Die woningen vallen buiten de definitie, welke de heer van
der Lip van de wet heeft gegeven. Die menschen wonen
daar vrijwillig en kunnen er weer vrijwillig uitgaan. Bij die
menschen wordt wekelijks een vast bedrag voor hetgeen zij
als huishuur moeten betalen van hun loon afgetrokken. Nu
is dat bedrag met een zeker percentage verhoogd, maar er
is geen aanleiding om die woningen te rangschikken onder
dezelfde categorie als de andere ambtswoningen. Ik weet, dat
die verplegers van Endegeest uit die ambtswoningen kunnen
trekken wanneer zij willen.
De Voorzitter. Het is eenvoudig welwillendheid!
De heer van Stralen. Ten opzichte van één woning is het
aldus gegaan. In die woning woont de waschknecht Volkering;
daarin woonde vroeger een ander, die later verzocht heeft
met Volkering van woning te mogen ruilen; die ruil is met
goedvinden van de Commissie voor Endegeest totstandgekomen
zou men nu kunnen zeggen, dat die man in een ambtswoning
woont? Die man woont daar toevallig, omdat de voormalige
bewoner heeft gevraagd met hem van woning te mogen ruilen.
De heer Groeneveld. Ik vraag het woord.
De Voorzitter. Ik vind deze geheele bespreking spijkers
op laag water zoeken.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik maak er geen potje
van. Mijn moties maken nu een onderwerp van beraadslaging
uit en dan heb ik als voorsteller toch het recht het woord
te voeren.
De heer Eerdmans. M. de V. Wat de eerste motie betreft
moet ik opmerken, dat het niet mogelijk is daarmede eenige
verbetering te bereiken, want daarin wordt gesproken van
«huurprijzen van soortgelijke woningen". De heer de Lange
heelt reeds gezegd hoe moeilijk het is een maatstaf te vinden
ter beantwoording van de vraag wat soortgelijke woningen
zijn, maar bovendien, wat is de huurprijs van een woning?
Is de huurprijs van een woning die, welke gold vóór of na
een bepaalden datum, of is het de huurprijs voor woningen,
waarover de beslissingen van de Huurcomrnissie nog loopen?
Het is moeilijk daarvan een definitie te geven. Dit is een
formuleering, welke wij, ook al zouden wij het nog zoo gaarne
willen, niet zouden kunnen aannemen, omdat het tot moei
lijkheden aanleiding zou moeten geven.
De heer Schoneveld. M. de V. Ik geloof, dat de eerste
motie bij aanneming bezwaren zou opleveren, want als wij
onze ambtswoningen vergelijken met woningen, die door par
ticulieren worden bewoond en het eigendom van particulieren
zijn, dan kan bet wel zijn, dat de huren van deze laatste
vrij hoog zijn, en dan is dat niet in het voordeel van de
betrokken ambtenaren. Gesteld, dat een woning van Endegeest
vergeleken werd met een woning van de bouwvereenigingen
en de huurprijs van deze laatste zeer hoog was, dan zou dat
in het nadeel van den betrokken ambtenaar zijn.
De Voorzitter. Ik zou thans de beraadslaging willen slui
ten en de eerste motie in stemming brengen.
De heer Groeneveld. Ik heb al drie keer het woord
gevraagd.
De Voorzitter. Ik heb het niet gehoord, dan is het woord
nog aan den heer Groeneveld.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wensch nog een paar
opmerkingen te maken, in de eerste plaats naar aanleiding
van de hatelijkheid van den heer de Lange, die heeft gezegd,
dat ik het zoo goed wist, althans zooveel beter wist dan de
Huurcomrnissie. Hij trachtte mij in de maling te nemen. Ik
wil daarvan een paar dingen zeggen. Zeven jaar lang ben ik
werkzaam geweest als ambtenaar bij het Bureau voor Arbeids
recht, alhier, en in die kwaliteit heb ik minstens een honderdtal
Huurcommissie-zakon in beroep behandeld, waarbij ik verzocht
heb de beslissingen van de Leidsche Huurcomrnissie te ver
nietigen, wat mij in de meeste gevallen is gelukt. Wat de
toepassing van de Huurcomrnissie wet betreft, heb ik dus wel
eenig recht van medespreken. De Leidsche kantonrechter
Mr. Klein weet er toch ook wel wat van en die heeft mij in
verreweg de meeste gevallen in het gelijk gesteld. De heer
van der Pot, toen Voorzitter van de Huurcomrnissie, zou
kunnen bevestigen, dat éénmaal zelfs een beslissing van den
Hoogen Raad is uitgelokt en deze mij tegenover de Huur
comrnissie in dat geval in het gelijk heeft gesteld. Ik hoop
dan ook, dat de heer de Lange voortaan zijn hatelijkheden
vóór zich zal houden.
De heer Eerdmans heeft als zijn meening te kennen gegeven,
dat mijn eerste motie niet voor uitvoering vatbaar was, omdat
zij te vaag was, maar mag ik hem doen opmerken, dat ook de
Huurcommissiewet voor de toekenning van huurverhoogingen
geen anderen maatstaf heeft dan: «de normale huurwaarde
van de woning op 1 Januari 1916?" Dat is niets positiever
dan hetgeen ik in mijn motie heb gesteld en toch levert
die bepaling in de practijk geen bezwaar op. Het blijkt moge
lijk te zijn een normale huurwaarde vast te stellen.
De heer Eerdmans. Ja, op een bepaalden datum.
De heer Groeneveld. De heer de Lange heeft het in twijfel
getrokken of die woning, waarover ik gesproken heb, werkelijk
zoo slecht was, maar, als ik er iets over te zeggen had, liet
ik den heer de Lange eens een jaar in dat hok wonen en
liet ik hem daarna terugkomen. Het is een schande, dat
gemeentepersoneel in een dergelijk hok woont, en dat de
huurprijs daarvan zeker de helft te hoog is.
De beraadslaging wordt gesloten.
De eerste motie van den heer Groeneveld wordt in stemming
gebracht en met 18 tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Schoneveld, Splinter,
Stijnman, Rotteveel, Bisschop, de Lange, Heemskerk, Meijnen,
Huurman, Kuivenhoven, Bots, van der Pot, van der Lip,
Eerdmans, Sijtsma, Mulder en de Voorzitter.
Vóór stemmende dames BaartBraggaar enDubbeldeman
Trago, de heeren van Eek, van Stralen, Groeneveld, Dubbel-
deman, Knuttel en de la Rie.
(De heeren Sanders, Oostdam en Wilmer hadden inmiddels
de vergadering verlaten.)
De tweede motie van den heer Groeneveld wordt vervolgens
met 14 tegen 12 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: mevrouw BaartBraggaar, de heer Schone
veld, mevrouw Dubbeldeman—Trago, de heeren van Eek,
Bisschop, Heemskerk, van Stralen, Kuivenhoven, Eerdmans,
Groeneveld, Dubbeldeman, Knuttel, Sijtsma en de la Rie.
Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Splinter, Stijnman,
Rotteveel, de Lange, Meijnen, Huurman, Bots, van der Pot,
van der Lip, Mulder en de Voorzitter.
Volgnummer 74 wordt ten slotte zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 81/* uur.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.