696 DINSDAG 14 DECEMBER 1920. minderwaardige gemeentewoning woont, te. veel moeten betalen, terwijl iemand, die een villa bewoont en weinig verdient, veel te weinig huur voor die villa betaalt. Burgemeester en Wethouders hebben aan het besluit toegevoegd, dat de huur prijzen in geen geval zouden stijgen met een hooger percentage dan waarmede de loonen zijn gestegen, maar de huur van Schaap is meer dan verdubbeld, terwijl dat met diens salaris lang niet het geval is. Ik zou daarom gaarne worden ingelicht hoe dat precies zit en waarom die uitzonderingsbepaling, welke gemaakt is, niet wordt toegepast, zoodat de menschen meer moeten betalen dan het besluit van Burgemeester en Wethouders aangeeft. Er komt bij, dat het besluit van Burgemeester en Wethou ders is genomen, ik meen in September, met terugwerkende kracht tot 1 Januari 1920, zoodat de bewoners dus zeer be langrijke bedragen moeten bijbetalen. Ik ben daartegen, want was de zaak via de Huurcommissie behandeld, dan zou de huurverhooging zijn ingegaan op het moment van haar be slissing. Ik zou er nog veel meer van kunnen zeggen, maar misschien zal ik straks aanleiding vinden om, naar aanleiding van het geen Burgemeester en Wethouders zullen aanvoeren, nog enkele dingen in het midden te brengen. De Voorzitter. Ik zal er niet veel meer van zeggen na het antwoord, dat op de opmerkingen in het Sectieverslag is gegeven. De zaak is breedvoerig in de Huurcommissie be handeld, de stukken zijn vergeleken, de bedoeling van de wet is overwogen en dan komt het hierop neer, dat wij bij de ambtswoningen eigenlijk niet te doen hebben met een gewone verhuring. De ontvangst van zulk een woning als verblijf is eenmaal gevonden in het loon, dat is toegezegd en overeen gekomen. Dat is een geheel andere toestand dan het gewone huren van een huis. De heer Groeneveld. Wat bemerkt de arbeider van die formeele dingen? De Voorzitter. De regel heeft altijd bestaan, dat door den bewoner huur betaald werd, zóó, dat er een zekere verhou ding was tusschen het loon, dat men in geld ontving, en de huur van de woning, welke men bewoonde. Bij loöns- verhooging gaat volgens dit systeem die verhouding weer over op de woning, welke men heeft. Het Rijk heeft in deze een voorbeeld gegeven en het lag op den weg, ook van de ge meentebesturen, om die richting eveneens uit te gaan. Nu zijn wij niet zoover gegaan als het Rijk, dat het percentage heeft bepaald op 15; wij zijn daarbeneden gebleven en meen den het behoorlijk te hebben gemaakt, maar nu is het nog niet goed. Op die wijze is het nooit naar genoegen. Wat die woning betreft, waarvan volgens den heer Groe- neveld de huur zou zijn verhoogd van 1.25 tot f 3.vol gens een opgave, welke ik van Endegeest heb ontvangen, bedroeg de huur van die woning f 2,25 en is die gebracht op f 3.Ik wil daarbij dit opmerken. Er kan f 1.25 betaald zijnik weet, dat er indertijd op het terrein van Endegeest woningen zeer goedkoop zijn verhuurd, maar dat een derge lijke woning van 2.25 De heer Dubbeldeman. Die geen twee kwartjes waard is! De Voorzitter. Dat kan de heer Dubbeldeman nu wel zeggen, maar diens oordeel kennen wij een beetje en wij weten niet of wij daaraan wel de volle waarde moeten toe kennen. Ons is meegedeeld: f 2.25 en waar daarvan ƒ3.— is ge maakt, was dat een behoorlijke verhouding. Blijkt er een vergissing te zijn begaan, dan kan die hersteld worden. Wij zullen van het medegedeelde notitie nemen en de zaak onder zoeken. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch een opmerking te maken over de juridische kwestie, door den heer Groeneveld besproken. Wie art. 5 van de Huuropzeggingswet en art. 13a van de Huurcommissiewet goed bestudeert, zal zien, dat de wet in deze niet van toepassing is. Toen art. 5 in de Huur opzeggingswet is opgenomen, is het nagenoeg gelijkluidende art. 13a in de Huurcommissiewet gebracht. Nu zegt de heer Groeneveld, dat in art. 5 van de Huuropzeggingswet er iets bij staat, dat in art. 13a van de Huurcommissiewet ontbreekt, maar dat doet er niet toeals ik even voorlees de toelichting op art. 5 van de Huuropzeggingswet, dan zal daaruit blijken, dat deze woningen niet onder het bereik der wet vallen. Die toelichting luidt als volgt: »ls het gebruik der woning een deel van een ambtelijk salaris, dan is de gansche verhouding publiekrechtelijk van aard, zoodat het artikel daarop van zelf reeds niet toepasselijk zal zijn." Dit betreft nu wel art. 5 van de Huuropzeggingswet, maar art. 13a van de Huurcommissiewet houdt hetzelfde in. De heer Groeneveld. Om dit laatste artikel gaat het. De heer van der Lip. Er staat, dat het artikel van zelf niet van toepassing zal zijn, wanneer het gebruik der woning een deel is van het ambtelijk salaris, d. w. z. dat zou ook gelden zonder de bepaling van art. 5 lid 3. Ditzelfde geldt dus ook ten aanzien van art. 13a der Huurcommissiewet, zoodat dit artikel op deze woningen niet van toepassing is. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik kan niet meegaan met hetgeen de heer van der Lip zegt. De Huuropzeggingswet is toch niet van toepassing op ambtswoningen, ook al stond die staart van art. 5 er niet bij, omdat, als de dienstbetrek king eindigt, de huur van de woning ook vanzelf eindigt. Dit is echter geheel iets anders dan met den huurprijs. Ik zal daarop echter niet verder ingaan, maar ik wil nog even wijzen op de slordige wijze, waarop de Huurcommissie deze zaak heeft behandeld. Zij heeft namelijk haar beslissing ge grond op het feit, dat deze bewoners hadden vrij vuur en licht. Dat was volgens de Commissie vooral het kenmerk van een ambtswoning. Die inlichting had de Commissie gekregen van onzen tegenwoordigen Raadsvoorzitter, maar er is geen sprake van, dat die menschen vrij vuur en licht hebben. Ik zou u, Mijnheer de Voorzitter, vullen verzoeken goede en juiste inlichtingen te geven, want de Huurcommissie heeft geen nader onderzoek bij de huurders ingesteld. Nu de zaak zoo is geloopen, dat de menschen tengevolge van de handelwijze van Burgemeester en Wethouders buiten sporig hooge huurprijzen zullen moeten betalen, dikwijls meer dan het dubbele van hetgeen zij bij een particulieren huisbaas zouden moeten betalen, wensch ik een motie voor te stellen van den volgenden inhoud: »De Raad spreekt uit, dat de loonaftrek voor het gebruik van een ambtswoning in geen geval hooger mag worden ge steld, dan de huurprijs van soortgelijke particuliere woningen bedraagt." Ik wil ook een tweede motie voorstellen teneinde te voor komen, dat die menschen over Januari tot October een groot bedrag moeten bijbetalen, dat van hun loon zal worden afge houden. Burgemeester en Wethouders moeten de huurprijs- verhooging doen ingaan op den datum, waarop zij een be slissing hebben genomen, want nu hebben de ambtenaren, die niet in ambtswoningen wonen, een buitenkansje, omdat zij niets behoeven terug te betalen. Mijn tweede motie luidt als volgt: »De Raad spreekt uit, dat de verhoogde loonaftrek voor het gebruik van een ambtswoning eerst behoort in te gaan op den datum, waarop B. en W. de verhoogde aftrek hebben vastgesteld." De Voorzitter. Door den heer Groeneveld zijn de volgende moties ingediend: »De Raad spreekt uit, dat de loonaftrek voor het gebruik van een ambtswoning in geen geval hooger mag worden ge steld, dan de huurprijs van soortgelijke particuliere woningen bedraagt", en »De Raad spreekt uit, dat de verhoogde loonaftrek voor het gebruik van een ambtswoning eerst behoort in te gaan op den datum, waarop B. en W. de verhoogde aftrek hebben vastgesteld." Deze moties worden voldoende ondersteund en maken der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer de Lange. M. d. V. Ik zal niet pogen om den heer Groeneveld tot andere gedachten te brengen. Hij weet het zoo goed Ik wensch echter de volgende opmerkingen te maken. Het Rijk heft van een ambtswoning 159/o der bezoldiging als huur, wanneer de inwoning niet ten doel heeft bewaring van het gebouw, anders is het slechts 10%. Burgemeester en Wethouders zijn zeer matig geweest en rekenen slechts 12 Ik heb mij afgevraagdwaarom die royaliteit van Burgemeester en Wethouders? Er zijn verder twee moties ingediend, een om te zeggen, dat de huurverhooging pas mag ingaan wanneer de tijding de menschen bereikt. Als men consequent wilde zijn, zou men daarbij ook moeten bepalen, dat een salarisverhooging in het vervolg eerst zal ingaan, wanneer de tijding daarvan de betrokken personen bereikt. In Mei van dit jaar is een loonsverhooging toegekend ingaande op 1 Januari j.l. Dat is in de lijn van den heer Groeneveld schromelijk verkeerd geweest, want die verhooging mag pas ingaan wanneer de menschen de tijding daarvan krijgen. Toen die loonsverhooging is toegekend, is er uitdrukkelijk gezegd, dat de ambtenaren er op moesten rekenen, dat tegelijkertijd met het verhoogde salaris ook de verhoogde huishuur zou ingaan. Over de tweede motie van den heer Groeneveld nog dit. Zij wil voorschrijven, dat de huur van een woning, verhuurd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 18