DINSDAG 14 DECEMBER 4920. 695 Vóór stemmen: de dames BaartBraggaar en Dubbelde- manTrago, de heeren van Eek, van Stralen, Groeneveld, Dubbeldeman, Knuttel en de la Rie. Het voorstel van den heer van Stralen, in zake de vaste aanstelling en de salarieering van de werkvrouwen aan de scholen en andere gemeentegebouwen, wordt ten slotte even eens met 21 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren Wilbrink, Schoneveld, Splinter, Stijnman, Rotteveel, Bisschop, de Lange, Heemskerk, Meijnen, Sanders, Huurman, Kuivenhoven, Bots, van der Pot, van der Lip, Eerdmans, Oostdam, Wilmer, Sijtsma, Mulder en de Voorzitter. Vóór stemmen: de dames BaartBraggaar en Dubbelde manTrago, de heeren van Eek, van Stralen, Groeneveld, Dubbeldeman, Knuttel en de la Rie. Het gewijzigd voorstel van de heeren Wilmer, Bisschop, Oostdam en Wilbrink, in zake het toekennen van een kinder toeslag, wordt vervolgens met 15 tegen 14 stemmen aan genomen. Vóór stemmen: de heeren Wilbrink, Schoneveld, Splinter, Stijnman, Rotteveel, Bisschop, de Lange, Heemskerk, Meijnen, Sanders, Huurman, Kuivenhoven, Oostdam, Wilmer en Mulder. legen stemmen: de dames BaartBraggaar en Dubbelde manTrago, de heeren van Eek, van Stralen, Bots, van der Pot, van der Lip, Eerdmans, Groeneveld, Dubbeldeman, Knuttel, Sijtsma, de la Rie en de Voorzitter. Het voorstel van den heer de la Rie, in zake de oprichting van een gemeentelijk levensmiddelenbedrijf, wordt met 21 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Wilbrink, Schoneveld, Splinter, Stijnman, Rotteveel, Bisschop, de Lange, Heemskerk, Meijnen, Sanders, Huurman, Kuivenhoven, Bots, van der Pot, van der Lip, Eerdmans, Oostdam, Wilmer, Sijtsma, Mulder en de Voorzitter. Vóór stemmen: de dames Baart—Braggaar en Dubbelde man—Trago, de heeren van Eek, van Stralen, Groeneveld, Dubbeldeman, Knuttel en de la Rie. De Voorzitter. Thans is alleen nog overgebleven het voorstel van den heer Oostdam betreffende de verruiming van de grenzen der gemeente, maar ik verzoek den heer Oostdam dat voorstel in te trekken. De heer Oostdam. Deze motie heeft natuurlijk alleen waarde, als zij met algemeene stemmen kan worden aangenomen. Dat is zeer duidelijk. Mocht een deel van den Raad er om een of andere reden tegen blijken te zijn, dan zou dat schade doen aan hetgeen ik tracht te bereiken. Waar ik nu bemerk, dat er stemming zal worden gevraagd, wat er op wijst, dat er in den Raad andere meeningen heerschen, geloof ik, dat ik meer zal bereiken door het uitspreken van den wensch, welke in de motie is uitgedrukt, en de motie zelve in te trekken. De Voorzitter. Aangezien de heer Oostdam zijn voorstel heeft ingetrokken, behoeft dat niet in stemming te worden gebracht. Allereerst komen nu in behandeling de Uitgaven. De volgnrs 68 tot en met 73 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 74, luidendeJaarwedden van den conciergede boden en den bediende ten Raadhuize f 12551. De heer Groeneveld. M. d. V. Burgemeeester en Wet houders hebben gebruik gemaakt van hun bevoegdheid om de emolumenten van het gemeentepersoneel te taxeeren en in geld om te zetten. Daaronder behoort de huur of, zooals Burgemeester en Wethouders het noemen, de loonaftrek voor het gebruik van een ambtswoning. Zij hebben gemeend dien aftrek te moeten stellen op 12% van het salaris, wat ik buitensporig hoog vind. Verschillende dingen zijn gedurende den oorlog in prijs gestegen, ook wel de huren, maar niet naar verhouding tot de inkomsten, en uit de statistieken blijkt, dat op dit oogenblik bijna geen enkele arbeider meer dan 8% van zijn loon aan huishuur betaalt. Burgemeester en Wethouders hebben met leede oogen gezien, dat het zoo gaat en hebben besloten genoemden aftrek, voor bet gebruik van een ambtswoning, op 12% van het salaris te brengen. Zooals ik zeide, vind ik dat veel te veel en ik meen, dat Burge meester en Wethouders niet het voorbeeld moeten geven in huuropdrijving. Het is mij bekend, dat de Christelijke ambtenarenorganisatie daartegen bezwaar heeft en een adres aan Burgemeester en Wethouders heeft gezonden, maar ik zal daarover niet spreken en dit aan de heeren Schoneveld, Bisschop en Kuivenhoven overlaten, wien ik het gras niet voor de voeten wil wegmaaien. Ik heb er bezwaar tegen dat deze zaak buitenom de Huur- commissie is behandeld. Burgemeester en Wethouders hadden deze huurprijsverhooging niet mogen totstandbrengen zonder goedkeuring van de Huurcommissie. Het is mij bekend, dat een aantal personen, werkzaam aan de Gestichten, tot de Huurcommissie hierover een adres heeft gericht; de Huur commissie heeft aan Burgemeester en Wethouders inlichtingen gevraagd, en dezen hebben geantwoord, dat naar hun meening de Huurcommissie er niets mede te maken had, omdat opgrond van de Huuropzeggingswet deze huur buiten de wet valt. Dat lijkt mij een zonderlinge redeneering, want iedereen weet, dat de Huuropzeggingswet met de huurprijzen niets te maken heeft; die heeft er evenveel mede te maken als bijvoorbeeld de Trekhondenwet of de IJkwet. Maar de Huurcommissiewet is hier wel degelijk van toepassing, want de Minister heeft bij de behandeling van die wet, naar aanleiding van hetgeen in het Voorloopig Verslag over de dienstwoningen was op gemerkt, het volgende gezegd »ln het V. V. werd de aandacht gevestigd op gevallen, waarin het loon voor een gedeelte in vrij wonen is omgezet. Hier zal onmerkbare huurverhooging kunnen worden opgelegd, slechts tot uiting komende in daling van het loon. Het zou moeilijk zijn in dergelijk geval de bedoeling van de wet tot haar recht te doen komen. Dit laatste beaamde de Regeering, maar zij achtte de wet wel degelijk van toepassing de ruime redactie van artikel 1 indien zou blijken, dat de verlaging van het in geld vast gesteld gedeelte van het loon zijn oorzaak zöu vinden in de omstandigheid, dat de werkgever meer van de woning zou willen trekken.1' Hier zegt dus de Minister uitdrukkelijk, dat de Huur commissiewet ook van toepassing was op dienstwoningen, hetgeen trouwens uit de beide wetten blijkt. Toen de Huur opzeggingswet is behandeld, zijn een aantal artikelen van de Huurcommissiewet tegelijk gewijzigd, maar. dit neemt niet weg, dat het twee afzonderlijke wetten zijn. De eerste gedeelten van artikel 13a van de Huurcommissiewet en Van artikel 5 van de Huuropzeggingswet zijn volkomen gelijkluidend. Onder sub 3 zeggen deze artikelen: »Deze wet is echter niet van toepassing ten aanzien van woningen verhuurd met bouw- of weilanden, kweekerijen, teellanden en dergelijke landerijen." Artikel 5 van de Huuropzeggingswet vervolgt dan echter nog: »noch ook ten aanzien van dienstwoningen, welke door een publiekrechterlijk lichaam of krachtens een door Onzen Minister van Waterstaat goedgekeurd arbeidsreglement ter beschikking worden gesteld." Dit laatste gedeelte ontbreekt bij artikel 13a van de Huur commissiewet èn opzettelijk, want beide artikelen zijn bij eenzelfde wetsontwerp gemaakt. Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat dienstwoningen bij de Huurcommissiewet opzettelijk niet zijn uitgeschakeld, en deze wet dus wel degelijk op dienstwoningen van toepassing is. Burgemeester en Wethouders hebben de Huuropzeggingswet en de Huurcommissiewet door elkander geroerd. Zooals ik heb voorgelezen, zijn bij de Huuropzeggingswet dienstwoningen uit gesloten, maar is dat bij de Huurcommissiewet niet het geval. Deze huurprijsverhooging moet behandeld worden volgens de Huurcommissiewet. Tot mijn spijt is de Huurcommissie met de meening van Burgemeester en Wethouders meegegaan, op welke gronden weet ik niet, maar het is mij bekend, dat de Leidsche Huurcommissie de zaken wel eens meer gemoedelijk behandelt en wel eens meer uitstapjes buiten de wet doet. Ik kan daaraan weinig doen; er wordt misschien een civielrechtelijke beslissing uitgelokt om uit te doen maken wie gelijk heeft, maar hoe het zij, ik vind de zaak niet in orde. Een huurprijsregeling, welke verband houdt met het salaris van de bewoners, lijkt mij altijd dwaas. Ik heb een onderzoek ingesteld bij de be woners van de gestiebtswoningen. Eerst ben ik geweest in een nieuwe verplegerswoning en daarvan vond ik den huur prijs niet buitensporig, maar ik ben ook wezen kijken ineen oude woning, waarvan de huurprijs tengevolge van het thans toegepaste systeem is verhoogd van f 1.25 tot f 3.per week, dus een zeer buitensporige verhooging, want de huur prijs is veel meer dan verdubbeld. Ik kan den heeren de verzekering geven het is de woning van Schaap, een van de werklieden van Eudegeest dat het een krot is; het is een schande, dat er nog menschen in wonen; het is een één kamer-woning met een keuken, die tevens als »hal" dienst doet; die woning is zoo vochtig, dat er winter en zomer gestookt moet worden. Dit huisje zou de helft van de huur moeten doen, welke er voor wordt gevraagd op grond van dat verderfelijke systeem van huur naar loon. Een systeem, dat rekening houdt met de waarde van de woning, is billijk. Thans zal iemand, die een flink salaris heeft en in een kleine,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 17