628 MAANDAG 6 DECEMBER 1920. stemmen over een zaak, welke het beheer van die fabrieken raakt. Ik heb het genoegen met een lid der S.D.A.P. in een Raadscommissie te zitten en dat lid stemt, als het te pas komt, ook over de zaken, die de gemeente moet bebeeren. De heeren stemmen in de commissies, waarom zouden zij niet kunnen stemmen in het College van Burgemeester en Wethouders? In andere plaatsen zien wij dat het heel goed gaat. In dit verband wil ik erop wijzen, hoe moeilijk het is om met de S.D.A.P. te debatteeren. Als ik moet debatteeren met den heer Knuttel, dan zouden wij kunnen debatteeren over het beginsel. Ik zou eerlijk kunnen uiteenzetten, dat naar mijne overtuiging de verwerkelijking van zijne beginselen een ramp zou zijn voor de maatschappij, in het bijzonder ook voor de arbeiders; ik zou dan niet kunnen zeggen: de heer Knuttel verkondigt hier dit beginsel, maar zijne partijgenooten elders verkondigen een ander beginselik kan met hem niet praten omdat ik niet weet wat zijn beginsel is. Ik weet wel wat het beginsel van den heer Knuttel is en over dat be ginsel zouden wij kunnen discussieeren. Maar van deS.D.A P. weten wij niet wat het beginsel is. Hier zegt men: wij zijn principieel tegen het aanvaarden van een wethouderszetel; als wij geen meerderheid in den Raad hebben, willen wij er niet aan. Maar elders zeggen de heerenhet kan best, wij zien er geen strijd in met onze beginselen. Hoe kan men bij dien stand van zaken met de S.D.A.P. gaan spreken? Ik zou eenvoudig moeten debatteeren met mijnheer van Eek, maar niet als vertegenwoordiger van de .S.D.A.P. De heer van Eek heeft gesproken over de bedrijven en heeft bepleit een progressieve regeling der tarieven. Nu vind ik, dat dergelijke bespreking op het oogeriblik geen practisch nut heeft; zelfs als de heer van Eek er langer over praatte, eenige uren, dan zou het tarief nog niet proges- sief gemaakt worden, want er is op het oogenblik geen voor stel aanhangig. Maar als er een voorstel van de S.D.A.P. komt om zoodanig tarief in te voeren, dan wordt het ver dedigd met 4, 5 regelen druks; dan maakt men zich er buitengewoon gemakkelijk vanaf; dan doet men blijkbaar zeer weinig moeite het voorstel voor den Raad aannemelijk te maken. Wij hebben tegen een progressieve prijsregeling wat betreft de bedrijven geen principieel bezwaar, maar de zaak is dat ons niet duidelijk gemaakt is of het ook praclisch door te voeren is, of het niet onoverkomelijke practische bezwaren met zich zou brengen, zoodat het tenslotte een nadeel voor de gemeenschap zou zijn, terwijl men althans voor een deel daarvan er een voordeel in gelegen acht. De heer van Eek heeft speciaal onze partij bestreden. Ik heb hem noch de anti-revolutionnairen, noch de Christelijk- Historischen hooren aanvallen. Hij heeft aangehaald een paar uitdrukkingen van een Haagsch Raadslid, die zou hebben verklaard, dat de arbeiders medezeggenschap moeten hebben in het productie-proces en dat een nieuwe maatschappelijke orde moet ontstaan, en hij heeft er op laten volgen, dat hij gaarne zou zien, dat men zich van de zijde van de hier aanwezige Katholieken daaromtrent eens verklaarde. Welnu, ik wil verklaren, dat ik het daarmede volkomen eens ben. Het is een zoo vanzelf sprekend feit, dat in het productie-proces medezeggenschap moet worden gegeven aan de arbeiders, dat wij daarover niet behoeven te praten. In den tijd van de Gilden, toen wij ons economisch leven volgens Katholieke beginselen konden uitleven, erkenden wij de medezeggenschap van de arbeiders in de productie. Toen hadden niet de patroons uit te maken hoe lang gewerkt zou worden en welke de vrije dagen zouden zijn, maar kon dat alleen geschieden door de patroons in overleg met de gezellen en toen hadden de ver ordeningen, door de patroons en de gezellen gemaakt, kracht van wet. De heer van Eck. Is het in Brabant, waar gij de macht in handen hebt, het geval De heer Wilmer. Wat praat gij ervan, dat wij in Brabant de macht in handen hebben? Wij hebben, wat het economische betreft, daar niet de volle macht in handen. De heer Oostdam. Wat doen de partijgenooten van den heer van Eck in Duitschland De heer Wilmer. De heer van Eck heeft een voorstel ingediend om voor de bedrijven arbeidscommissies in te stellen. Ik zou echter aan Burgemeester en Wethouders in over weging willen geven na te gaan of het georganiseerd overleg al dan niet verbetering behoeft. Ik geloof wel, dat het hier en daar verbeterd kan worden en dat wij door die verbeteringen zullen gaan in dezelfde richting, welke de heer van Eck wenscht. De heer van Eck. Het georganiseerd overleg loopt niet over het beheer. De heer Wilmer. Even goed als het georganiseerd overleg thans reeds over andere zaken loopt dan over de arbeids voorwaarden alleen, zou het zoo gewijzigd kunnen wordpn, dat het ook in zekeren zin over het beheer liep. Ik wil wel verklaren, dat ik principieel er zeer veel voor gevoel, dat ook de arbeiders adviezen zullen kunnen geven. Men zal alleen van adviezen kunnen spreken, omdat het gemeentebedrijven geldt. Die adviezen van de arbeiders kunnen van zeer groot belang zijn ten voordeele van de gemeenschap en het is voor de arbeiders veel prettiger en menschwaardiger, wanneer naar hun adviezen wordt geluisterd. Ik wensch eerst het praeadvies van Burgemeester en Wet houders al te wachten om te zien of het georganiseerd overleg, dat door de arbeiders zelve werd gewenscht, niet voor ver betering vatbaar is, zoodat langs dien weg hetzelfde kan worden bereikt als de heer van Eck verlangt. De heer van Eck heeft een verdediging geleverd, zijn eigen persoon betreffende. Hij heeft er aan herinnerd, dat de heer Schaper had gezegd, dat hij het, als hij eenmaal lid van den Leidschen Raad zou worden, erg zuur zou hebben. Ik stel mij niet voor het den heer van Eck zuur te maken ik wil het ook niet probeeren: maar ik wil eens een stuk voorlezen uit Het Volk. Ik wil de verdediging van den heer van Eck afbreken door voorlezing van een citaat, dat zoo juist typeert de wijze, waarop de heer van Eck zoo herhaal delijk hier naar voren treedt. De heer van Eck verwijt ons, dat wij de arbeidersbelangen niet voorstaan, maar wij gaan alleen niet mede met voorstellen van dien kant, wanneer zij practisch onuitvoerbaar zijn, wan neer het practisch op een débacle zou nederkomen. Nu kan men van meening zijn, dat het tot een débacle moet komen, dat de geheele maatschappij ten onderst boven moet, maar ik geloof dat er geen enkel verstandig mensch is die van meening is dat wij daarmede juist te Leiden moeten beginnen, dat wij speciaal Leiden ten onderst boven moeten gooien, dat het in het voordeel van de Leidsche arbeiders zou zijn wanneer wij hier een débacle kregen. In Het Volk van 30 April jl. komt voor een ingezonden stuk van den Haagschen Wethouder Albarda. Het valt mij op, dat er altijd om gelachen wordt, als ik een sociaal-democratischen Wethouder citeer. Toen ik velleden jaar den Amsterdamschen Wethouder Wibaut naar voren bracht, zeide de heer Dubbeldemandie begint reeds oud te worden dat was geen autoriteit meer. Nu breng ik Wethouder Albarda naar vorenik hoop dat deze niet met hetzelfde dédain be handeld zal worden als de heer Wibaut velleden jaar. Wethouder Albarda dan schreef: »Wat van Eck aantrekkelijk acht in de positie van een raadsfractie zonder wethouders en zonder leden in commissiën van bijstand, is stellig, dat zoo een fractie frisch critiseeren en eischen kan, zonder aan de grenzen van de practische mogelijkheid te zijn gebonden. Wij kregen verleden jaar in ons partijcongres te Arnhem op van Eck's opvatting der ge meentepolitiek reeds een kijkje. Met voldoening gewaagde hij toen van het voorbeeld der Leidenaars, die »tijdens de levens middelencrisis het gemeentebestuur bestookt hebben met moties en betoogingen, ook als de schuld lag bij de rijksregeering." »Wij zijn er groot bij geworden in Leiden", zoo riep hij uit, toen Schaper waarschuwde, dat men die methode moet bezuren, als men zelf in den Raad zit. Goed, van Eck, gij zult er nog verder groot bij worden. Groot, in den zin van talrijk. Talrijk wat uw aanhangers en talrijk wat uw raadsleden betreft. Zoo talrijk zelfs, dat gij in den Leidschen gemeenteraad de meerderheid verwerft. Dan zal er ook volgens u in het college van Burgemeester en WTethouders te Leiden plaats moeten gemaakt worden voor sociaal-democratische wethouders. En als die daar hun intreden gedaan hebben, van Eck, dan zullen zij moeten be antwoorden aan de eischen die gij, met miskenning van de werkelijkheid en van de mogelijkheden, aan de burgerlijke raadsgroepen en aan het burgerlijke Burgemeester en Wet houders college hebt gesteld. Uw sociaal-democratische wet houders zullen aan die eischen niet kunnen voldoen. Hun arbeid zal een teleurstelling zijn, ja erger dan dat, tot een débacle voeren. En hoe groot zal de waardeering blijken voor uwe tactiek, die op zoo'n débacle met. zekerheid aanstuurt?' Ik zal den heer van Eck niet gaan bestrijden: ik vind hem voldoende bestreden door den sociaal-democratischen Wet houder Albarda. Thans iets over de loonen van het gemeentepersoneel. Bij de vorige loonregeling, op 26 April, zijn de loonen voor het lagere personeel aangenomen zooals de organisaties het zelve wertschten, behalve het premievrij pensioen en behalve den kindertoeslag, die door de Christelijke organisaties werd verlangd. Wat het premievrij pensioen betreft, daaromtrent hebben wij binnenkort een praeadvies te wachten naar aan leiding van thet desbetreffende voorstel, zoodat ik daarop niet zal vooruitloopen. Ik hoop, dat het voorstel democrati scher zal zijn dan dat, hetwelk indertijd door de S. D. A. P.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 16