024
MAANDAG 6 DECEMBER 1920.
secties geopperd, en spreek de hoop uit, dat Burgemeester
en Wethouders bereid zullen zijn deze zaak onder de oogen
te zien. Eén van de leden van Gedeputeerde Staten woont
in Leiden en aan hem ware duidelijk te maken, dat het eeri
fout van Gedeputeerde Staten is geweest, dat zij in dit opzicht
niet radicaler zijn opgetreden.
Zooals in Leiden de hoofdelijke omslag is geregeld, zal dat
ten gevolge hebben, dat bijna alle rnenschen in sloppen en
stegen, die al veel tekort komen, ook in de gemeentebelasting
moeten gaan betalen en dat ook door die gezinnen, waar
gebracht moest worden, zal moeten worden betaald. Wij
kunnen de aansprakelijkheid daarvoor niet aanvaarden en
zullen ons daartegen verklaren. Ik moet in dit opzicht nog
op één punt wijzen. Herhaaldelijk is hier betoogd vooral
den laatsten tijd is dat sterk op den voorgrond getreden
als er aandrang kwam om het overheidspersoneel wat meer
loon te geven, terwijl die loonen toch werkelijk niet zoo hoog
zijn, dat zij niet een klein beetje verhooging noodig hebben
pas op, want dan zullen moeten gaan bijdragen, ook in de
verhoogingen, rnenschen, die veel minder inkomen hebben
dan het overheidspersoneel. Daartegen moet ik ten errrstigste
opkomen, want het zou den schijn hebben het zal niet de
bedoeling geweest zijn alsof men in den hoofdelijken om
slag al die armoelijders liet meebetalen om later te kunnen
zeggenneen, het overheidspersoneel kan geen hooger loon
krijgen, want daarin moeten ook die rnenschen met kleine
inkomens bijdragen.
Als er nuttige sociale hervormingen moesten komen, zou
men hetzelfde kunnen aanvoeren. Dat gaat niet en wij laten
ons daardoor niet van de wijs brengenwij laten niet den
eenen armoelijder tegen den ander uitspelen. Als het over
heidspersoneel die verhooging noodig heeft in het belang van
de gezinnen, moet deze er komen en ik kom er tegenop, dat
men zegt, dat anderen, die het minder goed hebben, daarin
zouden moeten bijdragen. Als de uitgaven worden voorgesteld
in het belang der bourgeoisie, dan hoort men dat argument niet.
Toen de heer Heemskerk dat voorstel van die 12000.
deed, heeft niet weerklonken: rnenschen, die het minder
goed hebben, moeten er aan bijdragen. Toen is dat blijven
rusten. Wanneer wij echter voorstellen doen in het belang
van het proletariaat, wordt er gezegdal die kleintjes moeten
in die kosten bijdragen. De kapitalisten, die er zoo over
klagen, dat zij in Leiden zooveel belasting moeten betalen,
en voor een deel Leiden gaan verlaten, misschien later anderen
nog meetrekken, moeten niet vergeten, dat op deze begrooting
staat een half millioen voor betaling van schuld, m. a. w. de
Leidsche bevolking moet elk jaar een half millioen in den
vorm van kapitaalsrente betalen aan de kapitalisten om te
zorgen, dat wij tenslotte onze gemeentebedrijven enz. staande
houden. Wanneer dus die rnenschen eens goed in de beLsting
moeten betalen, staat daartegenover een cijns van een half
millioen, welke op de gemeentenaren rust en welke dezen
aan de kapitalisten moeten uitkeeren.
In de tweede plaats wenschen wij het beheer der bedrijven en
dei' diensten zoodanig in te richten, dat wij daardoor zooveel
mogelijk bevorderen de economische gelijkheid. Wij denken
gansch anders over een gemeente-instelling dan over een parti
culiere zaak. Wanneer een gemeente-instelling een tekort heelt,
dan vinden wij dat jammer maar dat bewijst volstrekt niet, dat
die instelling geen groote maatschappelijke diensten bewijst.
Als men vergelijkt de taktiek, welke gevoerd is nu en
tijdens den oorlog door de Lichtfabrieken, met de taktiek
welke gevoerd zou worden door Lichtfabrieken in handen van
particulieren, dan zal iedereen wel het groote verschil kunnen
inzien. Naar onze meening zijn de gasprijzen veel te hoog
geweestmaar aan den anderen kant heeft toch zooveel
mogelijk op den voorgrond gestaan het streven om aan de
bevolking te verschaffen redelijk gas tegen redelijke prijzen.
Een particuliere fabriek had winst willen maken en ook
moeten maken: en dan was de bevolking gebrandschat in
het belang van de kapitalistische onderrreming.
Wij stellen ons natuurlijk op het standpunt dat, wanneer
de kosten berekend moeten worden van de producten van
dergelijke fabriek, zooveel mogelijk moet uitgegaan worden
van den kostprijs. Wij hebben wel bezwaar tegen uitgaven
als buizengeld en dergelijke. Wij vinden het ook jammer dat
dergelijke fabriek een hooge kapitaalrente moet betalen, dat
dus eerst op den prijs gelegd wordt een belangrijke cijns
aan het kapitalisme; doch daar kunnen wij op het oogenblik
niet veel aan doen. In het algemeen zijn wij er voorstanders
van dat die artikelen geleverd worden aan de mingegoeden
tegen een redelijken prijs, tegen een prijs, dien zij kunnen
betalen. Err wanneer anderzijds van de gegoeden wat meer'
gehaald wordt, in den vorm van een progressief tarief, dan
begrijp ik niet wat daartegen aan te voeren is. Een goed
systeem zou zijn, dat de middenstanders betalen den kostprijs,
dat de gegoeden, die gas en electriciteit toch wel zullen
gebruiken al worden de prijzen wat hooger, wat meer betalen,
en dat voor de groote massa de piijs lager gesteld wordt.
Bij vroegere besprekingen is er reeds de aandacht op geves
tigd, dat ook burgerlijke bladen, ik noem onder andere
Gemeentebelangenhet goed recht van progressie erkennen;
vroeger is het stelsel van progressieve tarieven ook verdedigd
in het Sociaal Weekblad, volstrekt geen socialistisch blad,
doch geredigeerd door vrijzinnig-democraten als Kerdijk,
Treub, Pekelharing, en anderen.
Nu volgen de Lichtfabrieken hier het systeem dat in
het algemeen niet af te keuren is dat men de prijzen niet
al te hoog moet stellen; daardoor neemt de afzet toe en daar
door wordt verder bevorderd dat de prijzen tenslotte misschien
verlaagd zullen kunnen worden.
Ik zou wenschen, dat dit systeem een klein beetje eerder
in toepassing gebracht was. Het schijnt in den laatsten tijd
eerst op den voorgrond te treden.
Wij zijn daar in beginsel niet tegen, mits niet de kleinen
het loodje leggen. Als men van de zijde van de directie der
gasfabriek vraagt den omzet en de productie uit te breiden
door juist bij de mindergegoeden niet te hooge prijzen te
viagen, dan zijn wij daarvan natuurlijk voorstanders, maar
wanneer men een systeem volgt, waarbij de groote afnemers
worden begunstigd, dan kunnen wij ons daar niet vóór ver
klaren. Het beheer der gemeentelijke instellingen wenschen
wij dienstbaar te maken aan het financieele belang zooveel
mogelijk van de groote massa der bevolking. Wij letten niet
in de eerste plaats op de vraag of het dien fabrieken finan
cieel goed gaat, maar wij stellen wel in de eerste plaats de
vraag: welken invloed heeft de tactiek, die aan die fabrieken
wordt, gevolgd, op den toestand dei'groote massa der bevolking?
Ik kom nu tot de vraag hoe het op den duur met de
gemeente zal moeten gaan. Wij hebben nu wel gekregen een
wetsvoorstel tot uitbreiding van het belastinggebied der
gemeenten, maar wij zullen dunkt mij geen van allen overtuigd
zijn, dat daardoor voldoende zal worden voorzien in den nood
der gemeenten, zoodat het noodig zal blijven, dat het Rijk
de vereischte hulp biedt om de gemeenten uit den financieelen
nood te redden. Totnogtoe heeft bet Rijk aan de gemeenten
niet heel veel hulp geboden. Wat het Rijk heelt gedaan was
eigenlijk meer van dien aard, dat daardoor de gemeenten
van den wal in de sloot raakten, zoodat men niet kan zeggen,
dat de Rijksmaatregelen tengevolge hadden, dat er verbeter ing
kwam. Het Rijk houdt tegerr als ik spreek van het Rijk,
bedoel ik daarmede ook Gedeputeerde Staten dat hier een
billijke aftrek voor eerste levensonderhoud plaats heeft. Men
stuurt wel den gemeenten toe circulaires omtrent het loon
van het overheidspersoneel en om te waarschuwen tegen het
te spoedig in eigen exploitatie nemen van bedrijven, maar van
eenige krachtige financieele hulp is niet gebleken.
De groote moeilijkheid voor de gemeenten in deze dagen
is ook, dat zij zeer moeilijk aan geld kunnen komen en de
tekoiterr, waarmede zij steeds hebben te worstelen, niet kunnen
worden gedekt, zoodat het noodige geld ontbreekt om
verschillende noodzakelijke groote werken uit te voeren. Nu
beeft mijn partijgenoot Wibaut het idee geopperd, dat het op
den weg van het Rijk lag te zorgen, dat de gemeenten in het
bezit van de noodige gelden kwamen. Ik zou in dit opzicht
iets verder willen gaart. Het Rijk heeft natuurlijk de bevoegdheid
om door middel van een gedwongen geldleening, welke het
aan de inwoners oplegt, zich de beschikking te bezorgen over
de noodige kapitalen, welke het weer aan de gemeenten zou
kunnen leenen, maar naar mijn meening kon het Rijk ook
gebruik maken van zijn macht om zich door een gedwongen
heffing de beschikking te verzekeren over de noodige kapitalen
en deze renteloos aan de gemeenten verschaffen teneinde
de gemeenten m de gelegenheid te stellen daarmede haal
bed rij ven te exploiteeren. Zoo zou men den financieelen toestand
der gemeenten kunnen verbeteren en zou kunnen worden
bereikt, dat de gemeentebedrijven werkzaam waren in het
belang van de groote massa. Voor de gemeenten zal het meer
en meer onmogelijk worden om een zoodanige financieele
politiek te voeren, dat voorzien wordt in de behoeften der
bevolking. De gemeentebesturen zullen dan in deze moeilijkheid
komen te verkeeren, dat zij er öf genoegen mede zullen moeten
riemen dat zij verwaarloozen in hooge mate de belangen van
de bevolking, öf dat zij de zijde van de bevolking moeten
kiezen en de sterkst mogelijke pr essie zullen moeten uitoefenen
bp de hooge autoriteiten, opdat aan de gemeenten hulp
wordt geboden.
Ik geloof, dat wij weder in den toestand zullen komen
waarin het gemeentebestuur heeft verkeerd in den tijd van
den oorlog. Men heeft toen aan de Duurteeommissie en aan
mij persoonlijk verschillende feiten ten laste gelegd. Ik vrees,
dat der-gelijke toestanden zich weder zullen voordoen, dat wij
weder te staan zullen komen voor zeer moeilijke toestanden,
welke zich zullen kenmerken eenerzijds dooi' hooge prijzen,
anderzijds door hooge belastingen en werkloosheid. Het
gemeentebestuur zal dan in denzelfden moeilijken toestand
komen te staan als toenmaals en ik geef de verzekering, dat
naai' mijne meening dan de Leidsche arbeiders weder geheel