576 MAANDAG 15 NOVEMBER 19520. wat betreft voeding en kleeding tekortkomt, dat ook het geval zal zijn met de overige leden van het betrokken gezin, dan stem ik hem dat toe. Ik geloof echter niet, dat men juist daarom het schoolgaand kind moet uitschakelen. "Wij moeten beginnen bij het kind, wij moeten het zoo goed mogelijk voeden en kleeden en aldus zorg dragen dat het op lateien leeftijd tegen een standje kan; wij moeten voor komen, dat het jonge geslacht zoo bekrompen wordt dat het later in het geheel geen weerstandsvermogen heelt. Ik juich het ten sterkste toe, dat het zooveel mogelijk van de gemeente uitgaat en dat de geheele burgerij, waarvan altijd zoo hoog opgegeven wordt, daarin bijdrage. Ik acht dit de beste methode. Ik geloof niet, dat van particuliere zijde zooveel geld bijeen te brengen zal zijn. Immers, in de arbeiders klasse gevoelt men het meest wat de kinderen noodig hebben en wat zij tekort komen, maar in de klingen, waar vandaan dan het geld zou moeten komen, gevoelt men dat niet zoo direct. Ik geloof dus dat het de overheid is, die moet zorgen zoo goed mogelijk voor de voeding en de kleeding van het school gaande kind, als het gezin daarin niet kan voorzien. L)e heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik meen, dat de heer Rotteveel de zaak op haar kop zet. Wat hij vertelt is wat ouderwetsch De heer Pera. En soliede De heer Dubbeldeman. Ik spreek niet over soliditeit. Anders zou ik tegen u wat anders kunnen aanvoeren; maar dat doe ik niet. Wat de heer Rotteveel zegt herinnert aan een tijd, die voorbij is. Hij begrijpt blijkbaar niet waarom het gaat. Ais men van overheidswege aan de kinderen die er behoefte aan hebben schoolkindervoeding en -kleeding geeft, dan doen wij dat alleen omdat de kinderen, als zij niet goed gekleed zijn en geen goed gevulde maag hebben, het onderwijs niet kunnen volgen. Wij moeten deze zaak van een maatschappelijk standpunt bekijken, want wat heeft de maatschappij later aan menschen, die niet voldoende onderwijs hebben genoten? .Zelfs de kapitalistische klasse kan die menschen niet gebruiken en daarom is het noodzakelijk het sociaal-democratisch stand punt kunnen wij hierbij wel uitschakelen dat schoolvoeding en schoolkleeding aan kinderen die het noodig hebben, wordt gegeven. Wij kunnen die menschen later niet gebruiken; kijk maar eens naar Rusland en meer achterlijke landen. De stelling van den heer Rotteveel, dat speciaal de kerk geroepen zou zijn voor schoolkindervoeding en schoolkinder kleeding te zorgen, begrijp ik niet. Ik kan mij indenken, dat de kerk de noodzakelijke hulp verstrekt aan behoeftige ge zinnen, maar een kind kan schoolkindervoeding en school- kinderkleeding noodig hebben, terwijl toch het gezin, waartoe het behoort, niet tot de behoeftige gerekend kan worden. De vraag is alleen ol het gezin aan het kind datgenen kan geven waaraan het behoefte heeft, bijvoorbeeld voor een zwak kind melk of andere versterkende middelen. Met den heer Meijnen hen ik het eens, dat het jammer is, dat wij deze subsidies telkens moeten verhoogen. Ik hoop, dat wij den tijd tegemoet gaan, dat het inkomen van den arbeider zoo groot zal zijn, dat hij deze dingen zelf kan bé talen, maar zoolang er ouders zijn, die aan een zwak kind niet kunnen geven wat het behoeft, moeten wij deze subsidies toestaan en moeten wij dat met liefde doen. De heer Meijnen. M. d. V. Ik herhaal, dat ik niet ben tegén goede voeding en goede kleeding van kinderen. Ik ei ken, dat die beide dingen voor het ontvangen van onderwijs eiken dag noodig zijn, maar ik ben alleen hiervoor bang, dat, als wij maar immer hoogere subsidies toekennen, de verschillende klassen der maatschappij steeds meer leeren leunen op die subsidies en dat dientengevolge een kostelijk deel van de volkskiacht zal verloren gaan. Als dat doorgaat, dan vraag ik, in een anderen zin dan de heer Dubbeldeman bedoelde, wat de maatschappij heelt aan menschen, bij wie een deel van de volkskracht is verloren gegaan. De heer Rotteveel. M. d. V. De heer Dubbeldeman heeft gezegd, dat de tijd voorbij is, dat de kerk voor de armen moet zorgen, maar dat ontken ik ten sterkste, Die tijd is niet voorbij en iedere kerk zal erkennen, dat zij dien plicht heeft. Dat de kerken wel eens te kort schieten in hetgeen zij moeten doen, geef ik toe, maar dat die plicht op de kerken rust valt niet te ontkennen. Er zijn kerken, waarvan ik mij sterk maak te kunnen zeggen, dat geen enkel kind uit gezinnen, tot die kerkelijke gemeenten behoorende, om schoolvoeding of school kleeding zal komen vragen. De bewering van den heer Dubbeldemai., dat, als een kind behoefte heeft aan schoolvoeding en schoolkleeding, het gezin, waartoe dat kind behoort, daarom nog niet tot de behoeftige gezinnen behoeft te behooren, begrijp ik evenmin. Als een gezin aan een kind niet de voeding en dé kleeding kan geven, welke het noodig heeft om naar school te gaan, dan behoort het tot de behoeftige gezinnen en dan blijkt, dat in dat gezin armoede heerscht, waarin moet worden voorzien. Nu kunnen de heer Dubbeldeman en ik van meening verschillen over de wijze, waarop die hulp moet worden verstrekt, maar in elk geval moet het geheele gezin worden geholpen. De heer van Stralen. M. d. V. Omdat nog een enkel argument, dat naarvoren is gebracht, onbestreden is gebleven, heb ik het woord gevraagd. De heer Meijnen heeft het particulier initiatief verheerlijkt en gezegd, dat de voorziening in de behoefte aan school kindervoeding en schoolkinderkleeding moest uitgaan van het particulier initiatief, niet van de gemeenschap. De heer Rotteveel liet zich in denzellden geest uit, toen hij als zijn meening verkondigde, dat de kerk het moest doen. Nu bestaat zoowel de kerk als ten particuliere vereeniging voor een groot deel uil menschen, die voor zulk een doel iets over hebben, en nu gaat het mijns inziens niet aan de voorziening in dergelijke behoeften te leggen op de schoudeis van een deel van de menschen en wel op het gedeelte, dat voor zijn medemensch iets gevoelt. Ik vind het immoreel te steunen op de menschen, die gewoon zijn bij dergelijke zaken hun goede hart te laten spreken. Hebben andere menschen geen verplichtingen tegenover dergelijke zaken? Ik zou meenen van wel. Daarom lijkt mij het meest zuivere, dat de benoodigde middelen gevonden worden door een subsidie van gemeente wege, waarin tenslotte alle ingezetenen, natuurlijk naar draagkracht, moeten bijdragen. Aldus worden ook de menschen, die zich in den regel van dergelijke zaken niets aantrekken, die doen alsof er niets van dien aard geschiedt, die het steunen van dergelijke liefdadige doeleinden aan anderen overlaten, gedwongen ook hun deel in de kosten bij te dragen. Daarom geloof ik, dat het standpunt door de beide heeren van de overzijde ingenomen absoluut fout is en dat wij een goed ding doen door in den vorm van een subsidie de kosten te doen drukken op de gemeenschap. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zal stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders: maar ik wil niet verhelen dat ik, dat doende, toch gevoel dat wij hier zijn op een zeer gevaarlijken weg, die zou kunnen meebrengen, dat de ruime subsidie welke gegeven wordt hoe langer ho§ ruimer wordt, ten gevolge waarvan het eigenlijke doel, dat wij ons voor oogen stellen, niet op voldoende wijze behartigd zou worden. Immers, in die steeds ruimer wordende subsidie ligt het gevaar van het verslappen van het verantwoordelijk heidsbesef der ouders. Ik zelf heb deze zaak in een bestuursfunctie van een ver want lichaam, ook wat de schoolkinderkleeding betreft, eenigermate van nabij leeren kennen, en ik weet dat degenen, die zich daarmede belastten, gevoelden dat zij met een zeer moei lijke taak te doen hadden, omdat zij nauwkeurig moesten toezien dat de hulp, die verleend werd, inderdaad noodig was en niet werd misbruikt. Hoe meer nu in de gemeenschap zich vastzet het denkbeeld, dat in allerlei zorg, die eigenlijk behoort tot de competentie van de ouders, toch voorzien wordt als men het erop aan laat komen, hoe meer de eigenlijke opvoeding in een verkeerde richting gaat. De heeren zullen niet zoo vreemd zijn aan het werkelijke leven, dat zij niet weten dat het niet de gewoonte is van iederen man om datgene voor de huishouding beschikbaar te stellen wat naar verhouding van het loon daarvoor beschik baar gesteld zou kunnen worden. In dit opzicht heeft de vrouw dikwijls een zeer moeilijke taak, ook bij de aanzienlyke verhooging welke het loon heeft ondergaan. Nu is het gevaar dit, dat men in die kringen tenslotte misschien zal gaan denken: de gemeenschap zal dat wel dragen. Ik wil daarom de hoop uitspreken, dat de vereeniging zooveel mogelijk op dezelfde wijze te werk zal gaan als tot dusver het geval is en de uitgaven zoo min mogelijk zal doen stijgen door die stappen te nemen welke het verantwoorde lijkheidsgevoel van de ouders in de eerste plaats tot zijn recht kunnen laten komen. De heer de Lange. M. d. V. Alles wat wij heden doen is napleiten over een besliste zaak, maar toch doet die naplei- terij mij goed. Ik heb 20 jaar geleden mij reeds in dezen Raad verzet tegen invoering van het beginsel om uit de gemeentekas geld beschikbaar te stellen voor dit doel. Het wekt een soort van schadenfreude bij mij, dat wij nu zelfs den unie-liberalen professor Eerdmans, van wiens partij het een geestesproduct is, nedergelegd in de Leerplichtwet, dat de gemeente hare kas moet openen voor de schoolkindervoeding en -kleeding,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 6