MAANDAG 18 OCTOBER 1920. 531 welke dan van inferieure qualiteit zouden zijn, niet gebakken zijn bij een gemeenschapsinstelling maar bij een particuliere instelling, die de heer de Lange zoö verheerlijkt. Dat is dus een inconsequentie in zijn eigen redeneering. Als de Ceptrale Bouwmatialen Voorziening de koopers in de gelegenheid stelt de materialen te gaan keuren op de fabriek, dan is dat juist wat wij in de toekomst moeten krijgen. Dat is voor ons veel belangrijker dan wat op het oogenblik in het particulier bedrijf bestaat. Bovendien, het is vyel bekend, men weet dat uit ervaring te Leiden ook wel, alles wat door particulieren geleverd en ver richt wordt is altijd niet zooals men het wel wenschtdaar mankeert ook wel iets aan. Dan is het voor mij de vraag, of aan het hoofd van de Centrale Bouwmaterialen Voorziening wel die menschen staan zij zijn daar tijdens de crisis gekomen die men eigenlijk zou moeten hebben. Het is de vraag: zijn die menschen niet meer geneigd de zaak naar den kelder te werken dan naar boven te halen Dit is een zeer belangrijke vraag, waarmede wij rekening moeten houden. Wij moeten dunkt mij het tegenovergestelde doen van wat de heer de Lange ons adviseert, n.l. daar blijven en steeds aandringen, dat het beter zal gaan; dan zal toch aan de bezwaren van den heer de Lange worden tegemoet gekomen. Dat ligt meer op den weg van de ge meenschap dan wat de heer de Lange wenscht. De heer van der Pot. M. d. V. Ik ben niet voorbereid op een debat als hier gevoerd wordt en op een verdediging van de Centrale Bouwmaterialen Voorziening. Dat kon uit den aard der zaak niet het geval zijn, waar wij een voorstel vóór ons hebben, dat van zuiver formeelen aard is, namelijk tot bijstorting op de 5 vroeger genomen certificaten van aandeel in de Centrale Bouwmaterialen Voorziening. Toen tot oprichting van de Centrale Bouwmaterialen Voor ziening werd besloten, heeft de gemeente Leiden daaraan medegewerkt en nu moet ik zeggen, dat het betoog van den heer de Lange op mij den indruk maakt van te zijn een weerklank van de talrijke geschriften, die wij den laatsten tijd hebben ontvangen en die de strekking hadden de Centrale Bouwmaterialen Voorziening naar beneden te halen. Ik weet niet of de heer de Lange in de gelegenheid is geweest ook kennis te nemen van hetgeen de Centrale Bouwmaterialen Voorziening te harer verdediging heelt aangevoerd. Ik wil wel zeggen, dat ik den indruk heb gekregen, dat daardoor een geheel ander licht wordt geworpen op al die aantijgingen. Ik geloof, dat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening er in geslaagd is, niet natuurlijk om waar te maken, dat zij nooit fouten heeft gemaakt, aan haar gestie geen fouten hebben gekleefd, maar wel om aan te toonen, dat haar bestaan in de crisis-jaren een groote zegen is geweest voor de bouwin- dustrie. Ik ben niet overtuigd, dat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening thans geroepen is te verdwijnen. Zoolang de steenfabrikanten zich vereenigen in trusts, die de prijzen der steenen geheel in handen nemen, geloof ik, dat in de Centrale Bouwmaterialen Voorziening daartegen een gewenscht tegen wicht bestaat. Nu hangt de vraag of de maatregelen, welke de Centrale Bouwmaterialen Voorziening in dit opzicht neemt, mogen worden bestempeld met den naam van «deloyale concurrentie" wel eenigszins af van de vraag welk standpunt men tegenover dergelijke trusts inneemt. Ik meen, dat te dezen opzichte de handelingen van het Rijk, eerst door de regeling betreffende de distributie van brandstoffen, nu door het standpunt van het Rijksbureau voor steen, niet met dien naam mogen be stempeld worden en wel een eenigszins gunstiger kwalificatie waardig zijn. Wat de omstandigheid betreft, dat de Centrale Bouwma terialen Voorziening de gemeente in den steek heeft gelaten bij de levering van steenen voor de bestrating van het Kooi- terrein, dit is met klem en kracht door de steenfabrikanten tegen de Centrale Bouwmaterialen Voorziening uitgespeeld, maar ik wil er toch even de aandacht op vestigen, dat de hooge waterstand en de schade, welke deze aan de steenfa brieken heeft teweeg gebracht, de Céntrale Bouwmaterialen Voorziening in een buitengewoon moeilijk parket heeft ge bracht, omdat haar contracten liepen met fabrieken in de omgeving van Nijmegen, die van dien hoogen waterstand juist verreweg het meest te lijden hebben gehad. Dat zij dientengevolge niet terstond aan de talrijke aanvragen heeft kunnen voldoen, ligt voor de hand en het gaat niet aan haar in zoo sterke mate daarvan een verwijt te maken als de heer de Lange dat heeft gedaan. Na hetgeen gezegd is, zou ik het op prijs^ stellen als andere leden van den Raad, ook de heer de Lange, kennis namen van hetgeen de Centrale Bouwmaterialen Voorziening ter ver dediging van haar houding heeft aangevoerd, onder andere onlangs in een gedrukt boekje, dat aan de gemeentebesturen is toegezonden. Ik heb dat gelezen en het is opgeborgen bij de stukken, maar het kan wel in de Leeskamer worden neer gelegd, opdat de andere leden van den Raad er ook kennis van kunnen nemen. De heer de Lange. M. d. V. Ik wensch nog een opmerking te maken naar aanleiding van hetgeen de heer van der Pot heeft gezegd. Dit maakt op mij juist zulk een eigenaardigen indruk: ais de steenlevering op het Kooiterrein had moeten geschieden door een particulieren leverancier, zou de ge meente hebben gezegd: gij moet uw contract naleven, ik ontsla u niet van de levering, maar, nu de Centrale Bouwmaterialen Voorziening de leverancier is, aanvaardt zij zonder eenig bezwaar den brief, waarin wordt gemeld, dat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening niet kan leveren, ofschoon er steen genoeg in Holland was. Was er geen steen te krijgen geweest, dan had zij zich op force majeur kunnen beroepen, maar dat was het geval niet, want de opzichter van de gemeente werd er op uitgestuurd om aan andere fabrieken steen te gaan koopen en die slaagde. De Centrale Bouwmaterialen Voorziening had dat moeten doen, want, als het een particulieren leverancier had gegolden, zou de gemeente hem daartoe hebben gedwongen. Er is thans niet over gekikt en daarin ligt juist de tweeslachtige houding, welke de open bare lichamen innemen tegenover een particulier en tegenover de Centrale Bouwmaterialen Voorziening. Dat maakt, dat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening nog meer een bevoorrecht lichaam wordt, en dat is een fout. Men moest ook niet dulden, dat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening ook dat is een groote fout alleen levert datgene wat zij met winst kan leveren en de gemeente dan dwingt bij anderen te koopen wat zij niet met winst kan leveren. De gestie van de Centrale Bouwmaterialen Voorziening is eigenaardig; zij koopt her haaldelijk, als zij in de war zit, haar materialen bij parti culiere handelaren. Waarom gaat zij bij particulieren ter markt, als die de gemeentebesturen niet goed helpen? De heer van der Pot. Uit hetgeen de heer de Lange in de laatste plaats zegt blijkt, dat hij niet juist inziet wat het belang is van de Centrale Bouwmaterialen Voorziening. Dat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening bij particulieren koopt, is bekend genoegzij heeft geen eigen steenfabrieken of die er zullen komen, is een andere vraag. De Centrale Bouwmaterialen Voorziening contracteert met bestaande steen fabrieken. Het belang van deze instelling is in hoofdzaak, dat zij zeer groote opdrachten krijgt van hare aandeelhouders, waartoe behooren het Rijk en enkele groote gemeenten. Omdat nude Centrale Bouwmaterialen Voorziening groote bestellingen kan doen, kan zij eenigszins de prijzen drukken, heeft zij het in de hand op die prijzen gunstig te influenceeren. Dat kan nooit een bezwaar zijn. De heer de Lange acht het een bezwaar, dat de vennoot schap van particulieren afneemt; dat zou in zijn gedachtengang eerder een voordeel moeten zijn. Wat betreft de quaestie, dat de gemeente consideratie zou gebruiken tegenover de Centrale Bouwmaterialen Voorziening maar dat niet zou doen tegenover particulieren, dat is niet juist. Gesteld, dat wij een contract hadden met een steenfabriek en die was ondergeloopen, en zij schreefwij hebben de leverantie van steenen op ons genomen, maar de fabriek is ondergeloopen, ons product is grootendeels verloren en nu verkeeren wij in de onmogelijkheid om onmiddellijk te leveren; dan zou de gemeente ook die fabriek niet direct het mes op de keel zetten dan zou de gemeente tegenover zoo'n fabriek ook consideratie gebruiken. Er is dus geen plaats voor de aantijging, dat wij in dezen zulk een verschil maken. De Voorzitter. Bij deze bespreking komen wij nu toch op een geheel ander chapiter, namelijk op datgene wat de Centrale Bouwmaterialen Voorziening is en hoe zij werkt. Dit is echter een zaak, welke bij een andere gelegenheid behan deld dient te worden, namelijk bij de begrooting. Als wij der gelijke zaken zoo gaan uitspinnen, dan komt er geen eind aan de behandeling van geen enkele agenda. Ik verzoek dus den heeren op dit debat, hoe belangrijk het ook overigens moge zijn, niet verder door te gaan maar zich te bepalen tot het voorstel, dat aan de orde is. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. Voorstel tot verhooging van verschillende posten der begrooting, dienst 1920, waarvan de raming te laag is gebleken. (Zie Ing. St. No. 325). De beraadslaging wordt geopend. De heer Knuttel. M. d. V. Het ligt misschien aan mij,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 9