528
MAANDAG 18 OCTOBER 1920.
bracht moet worden en dat de belasting in Leiden zoo hoog
wordt, dat het wonen in Leiden een van de dingen is, welke
men zooveel mogelijk vermijdt. Wij hebben reeds veel kapi
taal Leiden zien verlaten en wij zullen nog meer kapitaal
zien weggaan. Wanneer wij hier komen tot een zeer "hoog per
centage van den hoofdelijken omslag, dan zal alleen degeen,
die bier moet wonen, hier zijn, maar Leiden zal daar geen
financieel voordeel bij hebben.
Wij zijn door den oorlogstoestand heengekomen, waarin de
hygiënische gevaren bijzonder gedreigd hebben, terwijl wij
dien gezondheidsdienst niet hadden; ik vrees dus niet, zooals
de heer Heemskerk, dat, nu de oorlogstoestand voorbij is,
wij voor een zoo gevaarlijken gezondheidstoestand zullen
komen te staan.
Ik ben niet zoozeer bevreesd voor de benoeming van een
Directeur op dit oogenblik, als het daartoe beperkt bleef;
doch dit zal niet kunnen. Daarom wil ik vragen, of het niet
mogelijk is den Ontsmettingsdienst in te richten zonder dat
wij tegelijkertijd den eersten stap zetten op dergelijken kost
baren weg. Is het niet mogelijk die 50% subsidie van het
Rijk te krijgen door gebruik te maken van de voorlichting,
welke men hier ter stede voldoende kan krijgen en die voor
lichting in daden om te zetten, zonder dat wij weder een
eigen dienst daarvoor oprichten met een geheel complex,
zooals daarvan het gevolg zou zijn? Men dient menigmaal
niet een zaak door haar op de meest officieele wijze te regelen.
Men zegt dan ook wel, dat de beste wetenschap wordt ge
geven in een onooglijk milieu. Groote inrichtingen en mooie
gebouwen zijn niet altijd een waarborg voor het bestaan van
een goeden toestand.
Nu zal men, als men wil komen tot bezuiniging en ver
eenvoudiging, toch met één zaak moeten beginnen. Bij elk
onderwerp, dat aan de orde komt, dienen wij steeds het al
gemeen belang, en bij elk afzonderlijke zaak zal men zeggen:
bij deze zaak kan het niet; maar zoo komt men er nooit.
Wij moeten nagaan, of er niet een goedkooper weg is te
vinden. Mij is het niet duidelijk, waarom het in orde brengen
van den Ontsmettingsdienst noodzakelijk impliceert het zetten
van den eersten stap op dergelijken weg. Ik meen, dat wij
te Leiden daarvan veel minder de noodzakelijkheid gevoelen
dan het geval zou zijn in plaatsen als 'lilburg ot Breda of
plaatsen waar de universiteit en de medische wetenschap en
ook de Rijkshulpmiddelen veel verder af zijn dan hier. Ten
slotte wil ik met leedwezen constateeren, dat mijn gevoelen
bij degenen die hier gesproken hebben weinig aanhang heeft
gevonden. Ik heb voor mij het bewustzijn echter, dat dit de
weg is dien men vroeg of laat zal moeten opgaan en daarom
heb ik dit voorstel gedaan.
De heer Dubbeldeman. Ik wil constateeren, dat de Liberale
Unie inzake dit belangrijke punt van de hygiëne hopeloos
verdeeld is. Op 5 Juli hebben wij dr. van Gruting, die on
tegenzeggelijk beter van deze zaak op de hoogte zal zijn, dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders niet alleen hooren
toejuichen doch ook verdedigen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik vind het zeer gelukkig,
dat dit hier een onderworp van bespreking uitmaakt, maar
ik zou bij dit zakelijke in 's hemels naam de politiek en vooral
politiek van dergelijk eigenaardig gehalte er buiten willen
laten. Ik weet wel, het wordt tegenwoordig alles gesteno
grafeerd, en dat kost ons ƒ20000.— per jaar, maar ik zou
toch gaarne zien, dat dit achterwege bleef.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal mij niet laten
verleiden om in te gaan op hetgeen de heer Eerdmans in
tweeden termijn gezegd heeft. Het blijkt nu duidelijk, dat
hij wil reageeren tegen het Raadsbesluit van 5 Juli. Hij wil
aan de hand doen een andere inrichting van den Ontsmettings
dienst. Wij hebben toen echter besloten dat als adviseur bij
dien dienst zou optreden de Directeur van den Gemeentelijken
Geneeskundigen Dienst. De heer van Gruting wilde hem
Directeur van den Ontsmettingsdienst maken, maar na de zaak
van alle kanten bekeken te hebben, heeft de Raad overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouder beslist,
dat hij als adviseur zal optreden.
Nu wil de heer Eerdmans weer een geheel andere inrichting
van den Geneeskundigen Dienst en dat vind ik verkeerd. Ik
ga niet verder op die dingen in, want ik ben op dit debat
thans niet geprepareerd, de zaak is op 5 Juli beslist. Thans
hebben wij alleen uitvoering te geven aan het desbetreffend
Raadsbesluit en dan is de eenige vraag of na den 5en Juli
omstandigheden zijn opgekomen, die wettigen, dat de Raad
op zijn besluit terugkomt, Die omstandigheden zijn er mijns
inziens niet en ik ben dan ook niet van plan verder op het
gesprokene door den heer Eerdmans in te gaan.
De heer Sijtsma. M. d. Y. Ik zal niet met het voorstel van
den heer Eerdmans meegaan, maar ik had gaarne gezien,
dat van de zijde van Burgemeester en Wethouders er op
gewezen was, dat, al hebben wij hier nog zulk een uitnemend
ziekenhuis en nog zooveel wetenschappelijke mannen, wij
daarvan weinig hebben genoten en misschien niets zullen
genieten. Als dat niet weersproken wordt
De heer van der Lip. Dat hebben wij in Juli besproken.
De heer Sijtsma. De heer Eerdmans heeft daarvan misschien
geen nota genomen evenmin als van de uitgebrachte rapporten.
Ik vrees, dat, als hetgeen de heer Eerdmans hier zegt, niet
weersproken wordt, zijn woorden gezien hetgeen in de
gemeente gesproken wordt en gezien de ingezonden stukken
in de dagbladen invloed bij de bevolking zullen hebben
en daarom dient er op gewezen te worden, dat, als wij den
geneeskundigen dienst niet op die manier inrichten als in het
plan ligt, wij toch evenmin zullen profiteeren van de kennis
van de heeren, welke de heer Eerdmans hier ten tooneele
voert, 'namelijk de op geneeskundig gebied wetenschappelijke
mannen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen
de heer van der Lip heeft gezegd, wensch ik te doen op
merken, dat ik niet versta zijn opvatting, dat ik een geheel
ander verloop aan de inrichting van den ontsmettingsdienst
zou willen geven. De ontsmettingsdienst moet totstandkomen
na ingewonnen adviezen en of die nu komen van iemand,
die Directeur van den Geneeskundigen Dienst is, dan wel van
een ander, die van deze zaken verstand heeft, beteekent niet
dat voor den ontsmettingsdienst een geheel ander stelsel ge
volgd zal worden. Dit heeft met de inrichting van den ont
smettingsdienst niets te maken. Men zou dien dienst even
goed kunnen inrichten naar de adviezen van iemand, die
geen Directeur was. Als de heer van der Lip dien Directeur
niet kreeg, zou hij dien dienst even goed kunnen inrichten
rnet adviezen van dienzelfden mijnheer, die dan geen Directeur
heette, maar wiens kennis en inzichten dezelfde bleven.
De heer van der Lip. M. d. V. De Directeur zal niet alleen
noodig zijn voor de inrichting van den Geneeskundigen Dienst,
maar hij zal ook als adviseur van den Ontsmettingsdienst
optreden. Dat is besloten op 5 Juli en nu kan de heer Eerd
mans misschien op dit punt betere gedachten hebben, maar
de aanneming van zijn voorstel zou beteekenen het terug
komen op het besluit van dien datum.
De Voorzitter. Wenscht de heer Eerdmans zijne motie te
handhaven
De heer Eerdmans. M. d. Y. Ik geloof, dat de zaak vol
doende is besproken, en daarom zal ik teneinde tijdverlies te
voorkomen, mijn motie niet aan een stemming doen onder
werpen. Ik trek haar dus in.
De Voorzitter. Aangezien de motie van den heer Eerdmans
door den voorsteller is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp
van beraadslaging meer uit.
Wij komen thans aan de benoeming van een Directeur.
Nu heeft de heer Wilmer verzocht de deuren te sluiten en
ook de heer de Lange heeft dien wensch geopperd. Waar de
bespreking zal Ioopen over de appreciatie van de qualiteiten
van twee personen, acht ik het beter haar althans in het
begin in een vergadering met gesloten deuren te houden.
Zulke personeele zaken laten zich beter eerst met gesloten
deuren behandelen.
De Voorzitter doet hierop de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat.
De Voorzitter. Mag ik den heeren Stijnman, Splinter,
de la Rie en Rotteveel verzoeken bet stembureau te willen
uitmaken?
Wordt benoemd met 22 stemmen de heer M. D. Horst; de
heer dr. H. H. van Eijk verkreeg 7 stemmen, terwijl 1 biljet
in blanco was.
II. Benoeming van een Gemeente-Apotheker (bestendiging).
(Zie lng. St. No. 329.)
Met algemeene (30) stemmen wordt mejuffrouw H. H. de Wolff
weder voor den tijd van drie jaren bestendigd in hare be
trekking van Gemeente-Apotheker, zulks gerekend te zijn
ingegaan den 15den Juni 1919.
III. Benoeming van een tijdelijk leeraar in het teekeneu
aan het Gymnasium.
(Zie lng. St. No. 337).