526
MAANDAG 18 OCTOBER 1920.
»De Raad, overwegende dat de tegenwoordige financieele
toestand der gemeente, tot beperking der uitgaven dringt,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit de uitvoering van
het Raadsbesluit van 5 Juli 1920 tot instelling van de be
trekking van Directeur van den geneeskundigen dienst op te
schorten tot gunstiger omstandigheden zijn ontstaan."
Ik stel voor deze motie, die een motie van uitstel is, dadelijk
te behandelen.
Daartoe wordt besloten.
De heer de Lange. M. d. V. De strekking van de motie
van den heer Eerdmans juich ik toe. Er is een noodstand,
niet alleen elders, maar ook in Leiden, en die noodstand wordt
door deze motie uitnemend geïllustreerd. Bi beschouw dit
voorstel als een voorstel, dat, in het algemeen genomen, door
de omstandigheden noodzakelijk wordt gemaakt. Toch is het
voor mij uitermate moeilijk om er met mee te gaan. De
toestand van het oogenblik verschilt niet zooveel van dien
van 5 Juli. Er is eeuig verschil: de Raad is in dien tijd ver
wisseld en de nieuwe Raad zou dus een andere opinie kunnen
hebben dan de oude Raad, maar de oude Raad heeft toen
zonder eenigen tegenstand van wien ook het voorstel aange
nomen en de algemeene toestand van nu verschilt niet zooveel
van dien van 5 Juli. Wij hebben nu wel pas ontvangen de
Ingekomen Stukken Nos. 324 en 325, maar wat wij daarin
lezen is slechts een uiteenzetting van den nood, waarin wij
reeds langer verkeeren. Er waren op 5 Juli reeds redenen
genoeg om met groote zorg de toekomst tegemoet te zien.
Zooals ik zeide, durf ik met dit voorstel niet meegaan,
ofschoon ik den ernst ervan besef. Waarom niet? Ais er één
onderwerp is, waarvoor wij wel het allerlaatst de uitgaven
van de gemeente moeten stop zetten, dan is het wel dat van
de hygiëne. Ik geloof, dat de voorsteller wel onderwerpen zou
kunnen vinden, al is het uitermate moeilijk, waarvoor men
de uitgaven nog eerder zou kunnen beperken dan voor dit
onderwerp; en dan is er naar mijn meening in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, nog één lichtpunt, dat
misschien aan de aandacht van den heer Eerdmans is ontgaan.
De gemeente Leiden ontbeert reeds sedert vier jaren het
Rijkssubsidie ad 50% van de kosten, welke de gemeente
maakt voor de gemeentelijke ontsmettingen. Ik heb op een
debat als dit niet gerekend, maar ik meen, dat de gemeente
lijke ontsmettingen per jaar uit de gemeentekas een uitgave
vorderen van ongeveer f 20.000.—. Daarvan zou dus, als wij
een ontsmettingsdienst hadden, die door het Rijk was goed
gekeurd, gedurende die vier jaren reeds 50% of ongeveer
f 10.000.per jaar zijn terug ontvangen. De verbetering van
onzen ontsmettingsdienst is uitgesteld, totdat wij een Directeur
van den Geneeskundigen Dienst krijgen. Wordt nu de Directeur
van den Geneeskundigen Dienst niet benoemd, dan zie ik uit
mijn perspectief weer verdwijnen een door het Rijk goedge-
keurden ontsmettingsdienst en, daaraan verbonden, het derven
van de inkomsten ad 50 van de kosten, welke de gemeente
voor haar ontsmettingsdienst maakt. Komt de Directeur er,
is deze een man, waarin eenige activiteit zit, en wordt die
activiteit gesteund door Burgemeester en Wethouders, dan
krijgen wij spoedig een door het Rijk goedgekeurden ont
smettingsdiensten daardoor in het vervolg jaarlijks 50% van
de kosten, aan dien dienst verbonden, van het Rijk terug.
Die 50 van de kosten zullen allicht zooveel bedragen,
dat zij nog iets meer uitmaken dan het salaris van den
Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst.
Natuurlijk wordt die Directeur niet aangesteld alleen voor
de inrichting van den ontsmettingsdienst; daar volgt meer op.
Er is gewezen op het laboratoriumer bad ook gewezen
kunnen worden op het aanvullingsziekenhuis, dat zal worden
gesticht. En als nu het gevolg van deze bespreking zou kunnen
zijn, dat men met de uitgaven, waaraan niet verbonden is
een teruggaaf van 50 door het Rijk, wat minder haast
maakte dan men in gewone omstandigheden zou doen, dan
zou ik toch deze bespreking van genoegzaam belang achten.
Misschien is het mogelijk om wat te traineeren met de
oprichting van het laboratorium en met de oprichting van
het aanvullingsziekenhuis, niet tot na de revolutie, zooals zoo
even bij interruptie door de Socialisten gezegd is wij hopen
en gelooven dat die heeren hunne begeerte hier in Nederland
nooit vervuld zullen zienzij kunnen wel de menschen onrustig
maken, tot wanhoop toe, maar toch krijgen zij het Nederlandsche
volk niet achter zich aan om hier een communistische hel in
het leven te roepen maar totdat, zooals professor Eerdmans
gezegd heeft, de tijden in ons land weder een weinig beter zijn.
Mijne conclusie is dus, dat ik thans zal medewerken tot
de benoeming van een Directeur van den Gemeentelijken
Geneeskundigen Dienst te Leiden.
Ik ondersteun evenwel het verzoek van den heer Wilmer.
Als wij tot de benoeming overgaan, dan zou ik vooraf wel
begeeren eenig meer licht van de zijde van Burgemeester en
Wethouders waarom de aanbeveling luidt gelijk het geval is.
Willen Burgemeester en Wethouders dat meerdere licht geven
in openbare vergadering, het is mij wel; willen zij het geven
in besloten vergadering, het is mij ook wel. Maar ik wensch
in elk geval meer licht over de aanbeveling.
De heer van Eck. M. d. V. Het zal niet dikwijls voorkomen,
dat, als de Raad na behoorlijke voorbereiding een besluit
genomen heeft, dan een poging gedaan wordt de noodige
maatregelen ter uitvoering van dat besluit niet te nemen en
dus eigenlijk over te gaan tot intrekking van het besluit.
Nu zal de heer Eerdmans misschien ter verontschuldiging
aanvoeren hij heeft bet trouwens reeds gedaan dat hij
niet medegewerkt heeft aan het nemen van het besluit; maar-
dat argument kan natuurlijk voor den Raad niet gelden.
Toen indertijd de Raad dit besluit nam, kon en moest hij
zich voor oogen stellen wat de gevolgen daarvan zouden zijn
en kon hij ook wel eenigszins vooruit nagaan, hoe in het
algemeen de financieele toestand van Leiden zich zou ont
wikkelen.
Wij, van onzen kant, nemen nota van de erkenning van
burgerlijke zijde, bij monde nu van den heer Eerdmans en
tot zekere hoogte ondersteund door den heer de Lange, dat
men eigenlijk de gemeente beschouwt als ongeveer in staat
van faillissement, met andere woorden dat de gemeente niet
meer in staat is om te voorzien in de meest noodzakelijke
behoeften van de gemeente.
Hier is indertijd op goede gr onden genomen het besluit om
in bet belang van dén gezondheidstoestand van de gemeente
in te stellen een gemeentelijken geneeskundigen dienst.
Het zou onverantwoordelijk zijn, het zou beteekenen,
dat de gemeente niet meer in staat was haar verplichtingen
na te komen indien op dat besluit werd teruggekomen.
Wanneer de Raad inderdaad mocht besluiten ik geloof
niet, dat de Raad het zal doen om op het voorstel van
den heer Eerdmans in te gaan, dan zou dat beteekenen, dat
wij sociaal-democraten eigenlijk niet meer aan de behandeling
van de gemeentebegrooting behoefden deel te nemen, alleen
inzooverre misschien, dat wij duidelijk zouden doen uitkomen
hoe men van burgerlijke zijde zich zelf onbekwaam en onge
schikt acht om behoorlijk in de behoeften van de gemeente
naren te voorzien. Het zou beteekenen, dat wij niet meer
behoefden na te gaan bij de behandeling van de gemeente
begrooting of het noodig en noodzakelijk was om op zoodanige
wijze in de behoeften van de gemeente te voorzien, dat het
wat meer geld kostte, want als dit genomen besluit om
financieele redenen niet meer kan worden uitgevoerd, zal er-
geen mogelijkheid bestaan om de uitgaven van de gemeente
nog op te drijven.
Het heeft lang geduurd, voordat ook in deze gemeente het
proletariaat door middel van zijn vertegenwoordigers eenige
macht kon uitoefenen en dus kon veroorzaken, dat hier wat
meer maatregelen werden genomen in het belang van de
groote massa, maar wanneer, nu wij sociaal-democraten eenige
meerdere macht hebben veroverd, van burgerlijke zijde wordt
gezegd, dat niet meer gedaan kan worden, dan beteekent dat
financieel onvermogen. Wij vinden deze uitgave noodzakelijk
en dringen op nog andere noodzakelijke uitgaven aan. Wij
zullen natuurlijk ons advies geven ten aanzien van de vraag
hoe de noodige geldmiddelen moeten gevonden worden, maar
wij zullen nooit toelaten en ons er met alle kracht tegen
verzetten, dat bezuiniging wordt gezocht op de maatregelen
in het belang van de groote massa. En het belang van de
groote massa achten wij bij dezen dienst betrokken. Wij ver
zetten ons dus met alle kracht tegen aanneming van het voorstel
van den heer Eerdmans.
De heer Heemskerk. M. d. Y. Na de woorden van de heeren
de Lange en van Eck kan ik zeer kort zijn, maar ook ik wil
mij sterk verzetten tegen het uitstellen van de benoeming
van een directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen
Dienst. Ik onderschrijf de argumenten, door de heeren de
Lange en van Eck gebezigd, al ben ik het in sommige op
zichten niet met het gesprokene door den heer van Eck eens,
maar ik wensch daaraan nog dit argument toe te voegen. Ik
ben van meening, dat Prof. Eerdmans hier te veel den finan-
cieelen kant van de zaak naar voren brengt en dat bet betrek
kelijk rekbaar is om met Prof. Eerdmans te constateeren, dat
wij zijn aan de grens van het financieel bereikbare voor onze
gemeente. Het is eenvoudig een kwestie van inzicht waar die
financiën vandaan moeten komen dat punt moeten wij bij
de begrooting behandelen maar, als er sprake van mocht
zijn, dat deze zaak niet zou kunnen worden doorgevoerd op
grond van financieele overwegingen, dan lijkt mij dit een van
de laatste onderwerpen, welke men om die reden mag uit
stellen. Het gaat hier om de bevordering van de hygiëne en
vooral ook om het groote vraagstuk, dat daarmede in de
toekomst verbonden is. Als wij letten op den algemeenen
toestand, die in ons land en in overig Europa heerscht, en die
vooral voor de gemeenten meestal een vraagstuk is gebleven,