548
MAANDAG 18 OCTOBER 1920.
langs dien weg toch vermoedelijk weinig resultaat bereiken.
De gemeente zou er geld moeten insteken, dat zij zich
onmogelijk zou kunnen verschaffen.
De heer van Stralen dacht, dat de datum van het plan
eenige uitkomst kon brengen, maar hij kan uit de circulaire
van den Minister zien, dat alleen eenig respijt wordt gegeven
aan bouwplannen, die vóór het verschijnen van de circulaire
reeds bij de Gemeenteraden zijn ingediend.
Aangezien nu de circulaire dateert van 30 Juli en dit
project thans eerst bij den Raad aanhangig gemaakt is, is er
geen sprake van dat de Minister op dezen grond zou zijn
over te halen om met dit plan mede te gaan.
Ik heb reeds gezegd, dat het plan niet zooveel verschilt
van het eerste plan. Dat verschil is niet het belangrijk uit
stel, dat van aanneming der motie het gevolg zou zijn, waard.
Ik herhaal den aandrang van zoo straks om de zaak niet
uit te stellen, maar om dit plan aan te nemen.
De heer Dubbeldeman. Ik moet opkomen tegen wat hier
bij herhaling gezegd is, dat ik namelijk niets anders dan een
hoop groote woorden zou gebruikt hebben.
Hetzelfde heeft men gezegd tegen ons, sociaal-democraten,
toen wij de propaganda begonnen voor den achlurendag. Toen
heeft men ons uitgelachen en heeft men gezegddat zal niet
gaan; gij zult daarin nooit uw zin krijgen. Thans is die
aehturendag er bijna overal. Zoo zal er ook eenmaal een tijd
komen, dat er voor eiken arbeider een behoorlijke woning
zal zijn.
Als wij daarvoor op dit oogenblik propaganda maken, dan
doen wij dat niet om dikke woorden te gebruiken, maar om
dien gedachtengang bij die menschen ingang te doen vinden,
die op het oogenblik nog niet voldoende ervan overtuigd zijn
dat zij ook recht hebben op een behoorlijke woning.
De heer YVilmer. lu de Kamer kunt ge dat doen, maar
hier niet.
De heer Dubbeldeman. Dat laat ik u niet uitmaken.
Hetzelfde ongeveer kan ik zeggen tot den heer Mulder. Dat
ik hier zit om propaganda te maken, steek ik niet onder
stoelen of banken. Ik maak hier propaganda voor mijrieinzichten.
Zoolang wij de macht niet hebben in de maatschappij, kunnen
wij deze niet naar onze hand zetten; om dit te kunnen doen
moet ik de macht hebben en om die te verkrijgen moet ik
propaganda maken, en daartoe dien ik de arbeidersbeweging.
Dat staat onomstootelijk voor mij vast. Als ik daarvan niet
overtuigd was, dan stond ik niet aan de zijde der arbeiders;
dan deed ik het niet.
De heer van der Pot zegt, dat alleen de woningen van
de «Eendracht" naar mijn genoegen zouden zijn.
Tot zekere hoogte is dat juist. Ik denk als model in de
eerste plaats aan die woningen, welke door die vereeniging
gezet zijn in een tijd toen wij nog niet konden denken dat
er een crisis zou uitbreken ten gevolge van den oorlog. Dat
zijn de huizen in de 3-Octoberstraat. Dat waren de huizen,
waarvan de arbeiders in Nederland, voor zoover zij georganiseerd
waren en het bewustzijn hadden dat zij recht hadden op een
behoorlijke woning, gezegd hebben': dergelijk type moeten
wij hebben.
Als ik daaraan vasthoud, dan doe ik dat niet willekeurig,
maar dan neem ik daarvoor aan de normen gesteld door
menschen, die indertijd gezegd hebben: wij moeten zelf gaan
bouwen, omdat het particulier initiatief tekort schiet in de
voorziening in behoorlijke woningen.
Dat kan de heer van der Pot niet als een tekortkoming
of misdaad mijnentwege aanmerken.
Dan herhaalt de heer van der Pot en de heer Eikerbout
doet het ook met zeer veel zwier dat deze huizen bestemd
zijn voor de bewoners van de Langegracht, maar voor- mij
staat niet vast, dat die menschen met genoegen die huisjes
zullen betrekken.
Bovendien staat er tegenover, dat de gemeente die menschen
tegen hun zin uit hunne woningen aan de Langegracht
verdreven heeft, en nu krijgen zij een klein huisje, waarvoor
zij veel huur moeten betalen, althans veel meer dan zij op
de Langegracht gewend waren te betalen. Ook dat weet de
heer van der Pot evengoed als ik.
Dan heeft de heer van der Pot verder besproken dien
anderhalven ton, maar hij weet toch wel dat ik dat bedrag
niet bedoeld heb als bedrijfskapitaal. Men heeft er eenige
millioenen voor noodig, maar als ik sprak van anderhalven
ton, dan bedoelde ik dat als een garantie voor de betaling
van de rente der hypotheek die men moet nemen.
De heer van der Pot zal weten, dat men in den Haag
druk doende is een aannemingsmaatschappij op te richten,
waarbij de gemeente den Haag sterk geïnteresseerd zal zijn.
Maar de heer van der Pot zal zoo goed als ik weten dat, al
gaat dat plan door en al wordt ook het project van de
«Eendracht" en misschien nog enkele andere projecten aan
genomen, de gemeente van den woningnood niet af is. De
gemeente zal toch zelf er aan moeten gaan beginnen, want
wij halen den achterstand op deze manier niet in.
De heeren zullen het erover eens moeten zijn, dat wij
woningen zullen moeten gaan bouwen voor menschen, die
nog geen vierde gedeelte van de tegenwoordige huren kunnen
betalen. Wij kunnen alle krotten en sloppen te Leiden niet
laten staan, daar moet een einde aan komen en zouden de
heeren nu geneigd zijn huisjes te bouwen zoo klein dat men
kan zeggen: nu de nieuwe er zijn is het mogelijk, dat wij
die oude krotten wegbreken? Neen, als wij die oude krotten
afbreken, moeten wij daarvoor deugdelijke woningen in de
plaats stellen en dan kan het mij niet schelen waar u dat
van daan haalt. Ik durf gerust zeggen, dat, indien 1/3 gedeelte
van het inkomen van de gemeente daaraan besteed moest
worden, dat geld niet weggesmeten zou zijn. Ik begrijp, dat
de meesten van de heeren daarvoor niet veel gevoelen, maar,
als zij zeiven eens in die kleine huisjes moesten wonen, zou
het wel anders worden, want dan zouden zij aan zich zelf
verplicht zijn een uitweg te zoeken om daarvan verlost te
worden. De heer van Hamel en andere heeren kunnen ge
makkelijk redeneeren, maar voor de arbeiders en de arbeiders
vrouwen, die in die kleine huisjes alles moeten doen, daarin
moeten leven en hun kinderen groot brengen, is het ondoenlijk.
Die menschen hebben een behoorlijk thuis noodig en zij hebben
daaraan even veel behoefte als menschen, die beter ^gesitueerd
zijn. Ik weet wel dat er tegenwoordig ook gegoeden zijn, die in
kleine huizen moeten wonen, maar die kunnen door geld veel
goed maken. Zij kunnen met hun kinderen naar elders gaan
of hun kinderen ergens anders uitbesteden, maar een arbeider
is verplicht in die kleine omgeving te blijven. Daarom zou
de Raad verkeerd doen door steun te verleenen aan den bouw
van dergelijke kleine huizen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Dubbeldeman wordt in stemming
gebracht en met 23 tegen 6 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Bots, van der Lip, Sijtsma,
Wilbrink, Mtdjnen, van der Pot, üostdam, Eikerbout, Sanders,
van Hamel, Splinter, Stijnman, Huurman, Eerdmans, Kuiven-
hoven, Bisschop, Wilmer, Mulder, Schoneveld, Rotteveel,
Heemskerk, de Lange en Pera.
Vóór stemmende heeren Dubbeldeman, de la Rie, Groeneveld,
van Stralen, Mevrouw BaartBraggaar en de heer van Eek.
De heer Mulder. M. d. V. Ik steun het amendement van
den heer de Lange. Zooals de heer de Lange heeft gezegd,
biedt hij nog meer dan het bedrag van 166.74, dat in het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders is aangegeven.
Hij wil er f 13.26 bij doen en het brengen op 180.— Ik
ga daarmede volkomen accoord, want wij kunnen tamelijk
vast aannemen, dat wij aan die 180 nog niet eens genoeg
zullen hebben. Wij moeten ons daartoe echter bepalen, want
anders bouwt meri maar raak. Ja Mijnheer de Voorzitter! dat
komt ervan. Men gaat tenslotte zeggenal wat de bouw
kosten tenslotte boven de raming gaan, zullen Rijk en ge
meente er wel bijbetalen. Als ik zie wat berekend wordt voor
den bouw van deze woningen het is al een poos geleden,
dat de begrooting werd opgemaakt dan kom ik tot de
conclusie, dat, alleen wat de bouwkosten betreft, niet met een
bedrag van 154.960 zal kunnen worden volstaan.
De heer de Lange heeft het indertijd gezegd en van avond her
haald wij moeten daarvoor een vast bedrag nemen en dan moeten
de bouwvereenigingen, zooals «Eensgezindheid' en andere,
óf haar berekeningen anders maken öf haar huren ver hoogen,
want het wordt anders tenslotte voor de gemeente een reuzen
strop. Telkens blijkt, dat er meer geld bij moet en de bijdragen
van Rijk en gemeenten verhoogd moeten worden. Er moet
een maximum zijn, anders is het eind ervan weg. Men zal
er van zelf toe komen öf de berekeningen anders op te zetten
öf het daarheen te leiden, dat de particuliere bouwers van
wege Rijk en gemeente worden gesteund, die dan oneindig
veel goedkooper zullen bouwen dan thans geschiedt door de
bouwvereenigingen.
Alles bijeengenomen zal ik vóór het amendement stemmen.
De heer van der Pot. M. d. V. Dit punt is reeds eerder
ter sprake gekomen en den Raad zullen langzamerhand bekend
geworden zijn de motieven welke over en weer aangevoerd
worden.
De heer de Lange gevoelt op gronden, die ik overigens
waardeer, voor een vaste limiet voor de bijdrage van Rijk en
gemeente, terwijl ik bezwaar heb om een dergelijke limiet in
het besluit op te nemen.
Mijn bezwaar is vooral, dat de woningbouwvereenigingen
met de huurquaestie toch al gaandeweg in een moeilijk parket