546 MAANDAG 18 OCTOBER 1920. de exploitatiekosten door de huren zal moeten worden gedekt, zal een huurprijs moeten worden gevraagd, welke totnogtoe ongekend is en buiten het bereik ligt van de toekomstige bewoners van die woningen. Er komt bij, dat een deel van die woningen bestemd is voor bewoners van de Larigegracht, die zeker niet in staat zijn den huurprijs te betalen, welke volgens dien maatstaf moet worden opgebracht. Ik heb hooren verluiden, dat, als die huizen worden betrokken door bewoners van de Langegracht, de gemeente eenig risico op zich zal nemen, hetgeen zal neerkomen op het betalen van een toeslag van gemeentewege op de huur. In dit verband lijkt mij het amendement van den heer de Lange niet noodig. De Voorzitter. Ik begrijp uw betoog niet. Eerst zegt gij, dat gij de zaak niet kent en nu blijkt, dat gij haarfijn op de hoogte zijt. De heer van Stralen. M. d. V. Dat is een woordspeling. Ik heb gehoord, dat dat in de bedoeling ligt. De opmerking van den heer van der Pot over de menschen, voor wie die woningen bestemd zijn, gaat dunkt mij in tegen de bedoeling van den heer de Lange, die de bijdrage niet boven een bepaalde grens wil gebracht zien, terwijl wij hier zullen komen te staan voor het feit, dat een extra bijdrage noodig is. Bovendien is het stellen van een bepaalde grens, zooals de heer de Lange dat wil, niet gewenscht, want wij weten niet hoe de toestand zich zal wijzigen. Geschiedt dat in ongunstigen zin, dan zal dat neerkomen op een grootere stijging van de huurprijzen, hetgeen niet aanbevelenswaardig is. Ik ben dus tegen het amendement van den heer de Lange en ondersteun de motie Dubbeldeman. De heer van Hamel. M. d. V. Ik ben verbaasd over de conclusie, waartoe de heer Dubbeldeman is gekomen, en over zijn motie. Ik heb gedacht: van je vrienden moet je het maar hebben, toen hij in dien geest sprak, want het komt mij voor, dat hij zijn vrienden geen dienst bewijst door met deze motie te komen en voor uitstel te pleiten. Hij heeft gesproken over de sneltreinvaart hij heeft die woorden uit, hun ver band ger ukt, maai' dat laat ik daar en over boemeltreinen, maai' wat hij wil is den trein laten dérailleeren. Ik wil daaraan niet medewerken en zal met overtuiging vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Elkerbout. M. d. V. In verband met hetgeen zoo- even reeds is opgemerkt, is het, voornamelijk ook met het oog op het doel, waarvoor deze bouw dienstig is, uit den aard dei' zaak eenigszins begrijpelijk, dat eenigermate rekening moest wor den gehouden met de draagkracht van de menschen, die deze woningen zullen moeten betrekken. Destijds is in een vergadering van de Commissie voor de Lichtfabrieken de zaak besproken met den Directeur van de gasfabriek en over wogen of het mogelijk zou zijn aan de bewoners van de Langegracht de gelegenheid te bieden elders een woning te vinden. Verschillende bouwvereenigingen zijn toen, meen ik, aangezocht en «Eensgezindheid" heeft zich daartoe bereid verklaard. Aan het eerste plan, dat die bouwveieeniging heeft ingediend, lag dan ook de bedoeling ten grondslag dat door te voeren, maar het spreekt van zelf, dat het zeer moeilijk is tegen windmolens te vechten. Dat is meermalen ondervonden. Het is mij ook bekend, dat, wanneer men in den Haag met dergelijke plannen komt aandragen, een heele lijdensgeschie denis rnoet worden doorgemaakt, eer men zoover gevorderd is. Wanneer wij nu daaruit mogen opmaken, dat een plan als in eerste instantie is ingediend, toch niet goedgekeurd zal worden, dan vr aag ik mij af, of het dan niet beter is een ander plan in te dienen dat wel de hoogere goedkeuring zal verwerven. De heer Dubbeldeman zegt, dat de begrooting wel wat hoog is. Ik vrees dat, aangezien de zaak reeds geruimen tijd loopt, de hegrooting wel wat laag zal zijn geworden. Ik heb gezegd, dat er 10 pCt. bij zal komen, voegt de heer Dubbeldeman mij toe. De heer Dubbeldeman vindt de woningen te duur en als zoodanig meent hij dat de begrooting te hoog gemaakt is, waardoor het zelfs niet onmogelijk zou zijn dat de toestand zoo wordt dat men straks voor andere dingen komt te staan. *lk geloot vast, dat de begrooting op dit oogenblik eerder te laag dan te hoog is; de zaak loopt nu al vanaf April en ik verwacht werkelijk, dat nog een bedrag daarboven zal aangevraagd moeten worden. De heer de Lange is zoo goedgunstig voor te stellen 180. per woning beschikbaar te stellen. Ik zou willen zeggen laten wij ter wille van de zaak waarom het gaat dit voorstel niet aannemen. De Voorzitter. Laten wij ons thans tot de motie van den heer Dubbeldeman bepalen. De heer Elkerbout. M. d. V. Ik acht dit een zaak van te groot belang om er nog langer mede te wachten. Wan neer de motie werd aangenomen en het eerste plan werd alsnog ingediend, dan zou dat ons toch niets verder brengen, want dat plan zou toch geen kans hebben om goedgekeurd te worden. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik kan niet zeggen, dat de heeren mij overtuigd hebben. Integendeel. De heer Mulder is begonnen met te zeggen, dat het eerste plan veel beter was dan het tweede en dat zegt voor mij ongeveer alles. Maar dan zegt de heer Mulder: maar wat dan, als ge met dat eerste plan toch bij den Minister komt, en hij wil er niet aan Het is misschien mogelijk, dat de heer Mulder den weg niet weet, maar ik zou hem wel weten. Ik zou zeggenals het Rijk het niet wil doen, dan zal de gemeente het moeten doen. Het Rijk kan gemakkelijk redeneeren en de Minister kan heel gemakkelijk circulaires maken, maar wij zitten ten slotte met krotten opgescheept, niet voor een jaar maar ook dan nog als de menschen, die daarin moeten wonen, een hoogere huur kunnen betalen en dus een betere woning zouden kunnen krijgen. Maar dan zal men geen woningen willen bouwen om de eenvoudige reden dat men zal zeggen: er is op het oogenblik geen gebrek aan woningen. De heeren zullen het misschien niet gaarne willen toegeven, maar ik geloof toch dat, als van regeenrrgswege geen andere maatregel genomen zal worden, het nooit weder mogelijk zal zijn dat zonder Rijks- en gemeentelijken steun ook door particulieren maar één arbeiderswoning gebouwd wordt. Daar mede moeten wij rekening houden en dan zal gebeuren wat ik voorzie, ril. dat wij opgescheept zitten met woningen, waar niemand meer in wil zitten. Daarvoor' moeten wij waken. Anders zal het nageslacht van ons zeggen wat wij zoo dikwijls op onze manier gezegd hebben van het voorgeslacht, nl. dat wij iets slecht gedaan hebben waarvan te \oorzien was dat het niet goed zou zijn. Ik had ook gedacht, dat ik steun zou krijgen van den heer Huurman: ik had gedacht dat hij van deze kleine huisjes ongeveer hetzelfde zou gezegd hebben als hij destijds gezegd heeft van de huisjes, welke gebouwd zijn door de Vereeniging ter Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen. Ook de heer Huurman was toen van meening, dat dat geen huizen waren, die met steun van de gemeente mochten worden gebouwd, want hij achtte ze niet voor bewoning geschikt, en hij zal eerlijk moeten toegeven, dat het verschil tusschen die twee typen niet groot is. Ik kan mij niet be grijpen, dat de heer van der Pot heeft gemeend, dat wij zulke groote voorstanders zouden zijn van dergelijke woning typen. De heer van der Pot kon het tegendeel weten. Wij hebben altijd geijverd, ook mijn partijgenooten in de bouw- vereeniging »De Eendracht", om geen kleine huisjes te bouwen, maar om arbeiderswoningen te bouwen, waaraan de menschen op dit oogenblik behoefte hebben. Zooals ik straks reeds zeide, ben ik juist tegen dit voorstel, omdat men, als dit wordt aangenomen, tot de andere bouw vereenigingen zal zeggen, dus ook tegen de «Eendracht'': «Eensgezindheid" heeft haar plannen moeten wijzigen, gij moet het ook maar doen. Welk bezwaar zou er nu zijn, dat, als het Rijk het niet wilde doen, de gemeente het deed? Ik zal bij de behandeling van de begrooiing wel eens de gelegenheid hebben aan te toonen, waarvoor men wel geld over heeft. Als men mij vroeg waar men 1-| ton vandaan zou kunnen halen om bij denarbeiderswoningbouw bij te leggen, dan zou ik dat wel weten. Ik heb dat in de secties reeds gezegd. Het staat voor mij vast, dat, als men wil, er wel een weg is te vinden. Het is bekend, dat het Rijk wel genoegen neemt met grootere typen van woningen, maar dat het geen grootere bijdragen wil geven dan in de circulaire van den Minister zijn neergelegd. Ik wijs er op, dat het bouwplan van «Rustig wonen" ver boven dit uitgaat, wat inhoud en oppervlakte betreft, en ik kan mij niet begrijpen, dat, als de Minister het eene wil, hij niet voor het andere zou zijn te vinden. Ik kan niet inzien waarom de Minister gunstiger gezind zou zijn voor den middenstandsbouw dan voor een goeden bouw van arbeiderswoningen. De heer van der Pot zegt wel, dat bij de woningen van «Tuinstadwijk" woningen waren met een kleineren inhoud maar ik heb indertijd dat plan niet kunnen bestudeeren, omdat het zoo vlug moest worden be handeld, anders zou ik daartegen zeker geprotesteer d hebben maar hij zal moeten toegeven, dat het dan er slechts enkele zijn. Deze bouwveieeniging gaat echter huizen bouwen, waarvan een groot aantal blijft beneden een inhoud van 246 M3. en een zelfs een inhoud heeft van 225 M8. Dat verschil maakt, vooral als de huisjes klein worden, nog al iets uit. De heer van der Pot kan dat weten. Hij zegt wel, dat deze huizen in hoofdzaak gebouwd worden voor de bewoners van de Langegracht, maar staat het voor hem zoo vast, dat die menschen geen behoefte hebben aan een behoorlijke woning?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 24