542 MAANDAG 18 OCTOBER 1920. beest onder aan den paal vast, want het dier was moe en het hing zich zachtjes aan op. De jongens, die er bij stonden, waren thuis misschien zeer teerhartige jongens jegens hun broers en zusjes. Het behoeft dus volstrekt niet dronkenschap te zijn, die dierenmishandeling bevordert. Ik acht het verkeerd om op deze manier voor de drank bestrijding propaganda te maken. Ik wil vragen, of het een goede propaganda is om die menschen te gaan beschouwen als misdadigers; het is het slechtste middel om zoo'n man te genezen. Het is een betere methode zoo iemand als een zenuwzieke te beschouwen, dan hem steeds strafbaar te stellen men maakt anders dat dronkaards nooit genezen. Men moet niet elke gelegenheid aangrijpen om op die manier de men schen te vervolgen en dat zou hier gebeuren. In deze ver ordening behoort het niet thuis. Ik herhaal dus: hoe sympathiek ik het voorstel van den heer van Eek vond om dien cursus te subsidieeren, even verkeerd acht ik het om de bepaling van het amendement van den heer Oostdam in de verordening op te nemen. Men maakt van verschillende menschen, die op den rand staan onder de veedrijvers zijn er verscheidenen, die wel eens misbruik maken van sterken drank door hun de pen ning te ont nemen, nog eerder tot regelmatige grootere dronkaards. Dat is mijn volle overtuiging en daarom bestrijd ik het amendement. Zonder twijfel is de bedoeling heel goed, maar ik meende den Raad dit bezwaar toch te moeten voorhouden. Ik ben overtuigd, dat wij door opneming van dit amende ment geen goed werk zouden doen. De heer de Lange. M. d. V. Ik wensch nog een enkele vraag te doen. Ik vind het een zeer sympathieke zaak, die uitermate moeilijk te regelen is. Nu hebt gij reeds wat water in den wijn gedaan naar aanleiding van de opmerking van den heer Groeneveldzoudt gij niet nog wat meer water in dien wijn willen doen door in de plaats van »binnen de laatste tvvee jaren" te lezen: »in het vorige jaar"P Dan wordt de periode, waarin de overtreding, welke tot de uitsluiting leidt, moet zijn voorgekomen, nog iets verkort. Ik wil het zelf niet voorstellen, maar dan wordt het gemakkelijker de ver ordening aan te nemen. Overigens ben ik het met u eens, dat de woorden «tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver" niet moeten worden opgenomen, omdat iets der gelijks niet vatbaar is voor het leveren van een afdoend bewijs. De heer van der Lip. M. d. V. U hebt terecht bezwaar gemaakt tegen de bijvoeging, die de heer Oostdam in zijn amendement heeft aangebracht op raad van den heer van Eek. De heeren moeten toch wel begrijpen wat er dan in de ver ordening komt te staan. Er komt dan te staan, dat men ver oordeeld moet zijn wegens openbare dronkenschap tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver; maar een dergelijke veroordeeling is niet bestaanbaar. Dat zou wel mogelijk zijn, als het Wetboek van Strafrecht als delict kende «openbare dronkenschap tijdens het uitoefenen van het beroep van vee drijver" of als dit laatste een verzwarende omstandigheid van dronkenschap was, maar dat is het geval niet. De heer van Eek maakt dus döor die bij voeging de geheele bepaling illusoir, want de veroordeeling, die hij eischt, kan niet voorkomen. De wet kent geen openbare dronkenschap tijdens het uit oefenen van het beropp van veedrijver. Als de heer van Eek er even over nadenkt, zal hij dit moeten toegeven. De heer van Stralen. M. d. V. Het amendement van den heer Oostdam lijkt mij overbodig. Het uitgangspunt ervan is, dat het uit een oogpunt van dierenbescherming niet goed is, dat een dronken persoon vee drijft, maar dat ligt al opge sloten in het begrip «dierenmishandeling." Men heeft niets anders te doen dan iemand, die dronken is en dieren mis handelt, te veroordeelen. De Voorzitter. Ik geloof, dat er bij u een misverstand bestaat ten aanzien van de bedoeling van den heer Oostdam. Het mishandelen van dieren wil de heer Oostdam ook straf baar stellen, maar hij wil tevens niet, dat een dronken vee drijver achter de dieren loopt, al mishandelt deze de bees ten niet. De heer van Stralen. Of er een dronken veedrijver dan wel een dronken student door de stad loopt, is hetzelfde. De heer Oostdam. M. d. V. Waar ik twee juristen tegen mij heb, is mijn taak in het geheel niet gemakkelijk. Gelukkig heb ik één jurist op mijn hand en dat steunt mij. U en de heer van der Lip zeggen, dat men niet iemand kan veroor deelen wegens openbare dronkenschap tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver, maar als iemand wordt ver oordeeld wegens openbare dronkenschap, blijkt immers uit het proces-verbaal wel of die openbare dronkenschap is voor gekomen tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver. Komt zoo iemand bij den Commissaris van Politie om een nummerplaat, dan kan deze uit het dossier wel zien hoe de vork in den steel heeft gezeten. Ik schaar mij nu toch aan de zijde van den partijgenoot van den heer van Eek, den heer Schaper, die zich over de juristerij wel eens minder gunstig heeft uitgelaten. De Voorzitter. U moet een redactie weten te vinden die gevolgen kan hebben; dat is de kwestie. De heer van Eck. M. d. V. Ik geef het nog niet op. Ik geef toe, dat er ook wreedheden zullen voorkomen buiten het ruim gebruik van alcohol om. Ik hen er dan ook geen tegenstander van, dat die andere bepalingen daarnaast blijven staan, maar u zult het met mij eens moeten zijn dat, wanneer die menschen een flinken borrel op hebben, dit aanleiding zal geven tot ruwheid tegen de dieren en onverschilligheid tegenover den eigendom van de gemeente, dus dat het uit beide oogpunten gewenscht is om in het algemeen dat ruim gebruik van alcohol tegen te gaan. Nu lijkt het mij toe, dat wanneer wij deze redactie aan nemen: veroordeeling wegens openbare dronkenschap, die zich heeft voorgedaan tijdens de uitoefening van het beroep van veedrijver, wij aan de geopperde bezwaren tegemoet komen. Die persoon moet veroordeeld zijn wegens openbare dronken schap. De politie moet proces-verbaal opmaken; dat zal de rijksveldwacht of de gemeentepolitie doen. Dan blijkt eruit, dat het proces-verbaal opgemaakt is wegens dronkenschap, die zich voorgedaan heeft tijdens de uitoefening van het beroep van veedrijver. Wordt de man later veroordeeld, dan heeft men het feit geconstateerd. Ik erken, dronkenschap bestrijden met straffen geeft niets, maar dat is de bedoeling niet. Het is niet de bedoeling deze menschen te straffen, maar om preventief op die menschen te werken en daardoor dierenmishandeling en beschadiging en vernieling van gemeente-eigendom te voorkomen. Als men dan den termijn beperkt tot een jaar, gelijk de heer de Lange aangeeft, dan zal het een deugdelijke maatregel zijn. Ik weet wel, bepaalde drankzuchtigen moet men opzenden naar een herstellingsoord, die krijgt men hier niet beter; maar het doel, dat wij willen bereiken, wordt beter bereikt door deze bepaling dan wanneer wij ze er uit laten. Door de redactie, welke ik aangeef, wordt aan de juridische bezwaren tegemoet gekomen. De heer Oostdam. M. d. Y. Ik neem weder gaarne over de redactie, welke de heer van Eck thans aangeeft. Mijn amendement luidt dus nu om achter het woord «dierenmis handeling" in te voegen: «openbare dronkenschap, welke zich heeft voorgedaan tijdens de uitoefening van het beroep van veedrijver." De heer de Lange. M. d. V. Kan de Commissie voor de Strafverordeningen niet ingaan op mijn denkbeeld om de limiet van 2 jaren terug te brengen op I jaar? De Voorzitter. Ik acht het beter dat het 2 jaar blijft: anders wordt de bepaling al te mak. Het is niet zoo ge makkelijk iemand te veroordeelen wegens dierenmishandeling dan zal er in den regel reeds heel wat voorafgegaan zijn. Als men eenmaal daarvoor veroordeeld is, moet men den termijn van 2 jaren daarvoor nemen; anders wordt het te licht. Sub 3° van het artikel zou volgens den heer Oostdam kunnen luiden: «hem, die binnen de laatste twee jaren wegens dieren mishandeling, openbare dronkenschap, welke zich heeft voor gedaan tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver, of wegens een der overtredingen van artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht onherroepelijk is veroordeeld." De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch nog even op te merken, dat door de nu voorgestelde redactie mijn bezwaar niet wordt weggenomen. De zaak blijft precies dezelfde. Als er staat: «openbare dronkenschap, welke zich heeft voor gedaan tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver" en er komt achteraan: «onherroepelijk is veroordeeld", dan moet dat eerste in zijn geheel onderwerp zijn geweest van de veroordeeling. De heer van Eck. Dat slaat op «openbare dronkenschap". De heer van der Lip. Hij moet niet zijn veroordeeld wegens openbare dronkenschap alleen, maar wegens openbare dronken schap, «welke zich heeft voorgedaan tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver". Wanneer men zoo'n bepaling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 20