MAANDAG 18 OCTOBER 1920.
541
ook al omdat men het dikwijls cadeau kan krijgen. Een
uitzondering zal het wel zijn, dat iemand, die onder
invloed van sterken drank verkeert, erg lief voor de
dieren is; in het vervolg moeten de goeden dan maar met
de kwaden lijden. Wij moeten beletten, dat die menschen
de dieren in hun dronkenschap kwellen, wat wij zien dat
dikwijls gebeurt.
Juist om de propagandistische strekking, welke in het
amendement zit, wil ik het, met alle respect voor den Voor
zitter, handhaven. Wil de Raad het niet aannemen, het zou
mij in het belang van de dierenbescherming spijten, maar ik
kan er dan verder niets aan doen.
De heer van Eck. M. d. V. U hebt medegedeeld, dat de
meerderheid van de Commissie voor de Strafverordeningen
de aanneming van het amendement ontraadt. Ik acht mij
verplicht te'zeggen, dat ik de minderheid ben. Ik gevoel wel
zeer veel voor het amendement.
Ik meen, dat de heer Oostdam, door aan te geven dat het
niet wenschelijk is, dat als veedrijver optreden de menschen,
die geregeld een ruim gebruik maken van sterken drank,
eigenlijk aanraakt de oorzaak, althans de grondoorzaak van
de ruwheid. Die menschen oefenen een ruw bedrijf uit, dat
geef ik toe, maar in het algemeen is juist dat de dierenmis
handeling voor het grootste deel hierin haar oorzaak vindt
dat die menschen niet nuchter zijn.
Nu lijkt het mij in het algemeen beter om juist de oor
zaak te treffen. Ik vind het altijd dwaas om iemand aan
sprakelijk te stellen voor de daden, die hij verricht in
dronkenschap, want dan is die persoon niet toerekenbaar;
dikwijls weet hij later niet wat hij gedaan heeft toen
hij niet nuchter was. Hij kan evengoed een mishandeling
als een moord verrichten. Daarom acht ik het goed om
hier te treffen de oorzaak. Daarnaast is het uitstekend
om ook op te geven de andere oorzaken der dierenmis
handeling. Maar wanneer men tegengaat het ruim gebruik
maken van sterken drank, dan zal men voorkomen de ruw
heid van optreden tegen dieren en tegen de eigendommen
der gemeente.
Verder acht ik in het algemeen iemand, die een ruim
gebruik maakt van sterken drank, ongeschikt om als veedrijver
op te treden, althans wanneer bepaalde feiten zich voorgedaan
hebben waardoor geconstateerd wordt, dat die persoon is een
drankzuchtige of een geregeld ruim gebruiker.
Ik acht het daarentegen wel wat hard, dat iemand, die
veroordeeld is wegens dierenmishandeling, altijd uitgeslo
ten zou worden, want dat kan wel eens te wijten zijn
aan een bepaalde oorzaak. Het kan zijn, dat die man ge
prikkeld was, of dat de dieren wat lastig waren of iets
dergelijks. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn, die
daartoe leiden.
Ik zou dus, in tegenstelling met hetgeen de Voorzitter als
de meening van Burgemeester en Wethouders en van de
Commissie voor de Strafverordeningen aangeeft, den nadruk
willen leggen op het weren van hen, die van sterken drank
zoo ruim gebruik maken.
Ik geef toe, dat het wel wat streng is, indien iemand, die
eenmaal wegens openbare dronkenschap is veroordeeld, voor
altijd uitgesloten wordt van het beroep van veedrijver. Terecht
hebt gij, Mijnheer de Voorzitter, er op gewezen, dat men
daardoor de menschen van hun broodwinning berooft, maar dat
vind ik even hard tegenover de menschen, die éénmaal wegens
dierenmishandeling zijn veroordeeld. Dat bezwaar richt zich
dus niet tegen het amendement van den heer Oostdam, maar
tegen de verordening in het algemeen.
Nu had ik gedacht, dat niet in elk geval de plicht op
de politie zou rusten om, als zulke gevallen zich hadden
voorgedaan, de nummerplaat te onthouden. Ik dacht, dat
deze maatregel preventief moest werken, dat wil zeggen
dat men een zekere pressie moest uitoefenen om te zorgen,
dat de menschen. die vee drijven, tijdens de uitoefening
van dat beroep zooveel mogelijk in nuchteren toestand ver-
keeren.
Nu komt het mij niet gewenscht voor om, als iemand wel
wegens openbare dronkenschap is veroordeeld, maar hij zich
daaraan niet heelt schuldig gemaakt tijdens de uitoefening
van het beroep van veedrijver, hem toch uit te sluiten en
daarom zou ik aan den heer Oostdam in overweging willen
geven zijn amendement in dien zin te wijzigen, dat alleen
aan hem, die veroordeeld is wegens openbare dronkenschap,
voorgekomen tijdens het uitoefenen van het beroep van
veedrijver, de nummerplaat zal worden onthouden. Ik onderstel
daarbij, dat de desbetreffende bepaling niet zoo draconisch
zal worden toegepast, dat de Commissaris van politie, als
hij iemand bij zich krijgt, die eenmaal wegens openbare
dronkenschap, wegens dierenmishandeling of wegens een der
overtredingen van artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht
is veroordeeld, onverbiddelijk de nummerplaat zal weigeren
en zal zeggen, dat die man niet meer als veedrijver mag
optreden, maar daarbij clementie in acht zal worden genomen
en door hem met de omstandigheden rekening zal worden
gehouden. In dien gedachtengang verklaar ik mij vóór het
voorstel van den heer Oostdam, indien het gewijzigd wordt
in den door mij aangegeven zin.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik ben den heer van Eck zeer
erkentelijk voor zijn steun en ik wil gaarne mijn amendement
in den door hem aangegeven zin wijzigen. Ik ben bang, dat
ik, als ik dat niet doe, eenige stemmen zal moeten missen,
die ik gaarne behoud. Ik wijzig dus mijn amendement aldus,
dat achter «openbare dronkenschap" worden ingevoegd de
woorden: «tijdens het uitoefenen van het beroep van veedrijver".
Het luidt derhalve thans:
«Ondergeteekende stelt voor in artikel 26bis, sub 3°, achter
het woord «dierenmishandeling" te voegen: «openbare
dronkenschap tijdens het uitoefenen van het beroep van
veedrijver".
De heer Groeneveld. M. d. V. Dit artikel is zeer positief,
want er staat mijns inziens duidelijk in, dat den menschen,
die veroordeeld zijn, nooit en te nimmer meer een derge
lijke nummerplaat zal worden verstrekt. Dat lijkt mij
te sterk. Iemand, die veroordeeld is wegens dierenmishan
deling, kan later lid worden van de Vereeniging tot Be
scherming van Dieren, en iemand, die veroordeeld is wegens
openbare dronkenschap tijdens het uitoefenen van het be
roep van veedrijver, kan geheel-onthouder worden. Ik zou
daarom willen vragen hoe de Voorzitter zich voorstelt dit
artikel toe te passen?
De Voorzitter. Ik zal even den heer van Eck beantwoorden
en dan zal de heer Groeneveld tegelijk hooren hoe ik over
de toepassing van het artikel denk.
De heer van Eck zegt: er staat wel, dat de Commissaris
van Politie in de opgesomde gevallen de nummerplaat niet
mag uitreiken, maar hij kan dat doen met aanzien des persoons.
Het lijkt mij echter, dat dit niet een leidend beginsel bij
de uitvoering van een strafverordening mag wezen, aange
zien men dan de meest willekeurige toepassing naar persoon
lijke inzichten' zou krijgen. Daar zou ik ten zeerste tegen
zijn, maar ik gevoel heel goed wat de heer Groeneveld be
doelt en daarom meen ik, dat er in de verordening zal moeten
worden opgenomen, dat een nummerplaat geweigerd wordt
aan «hem, die binnen de laatste twee jaren wegens dieren
mishandeling of wegens een der overtredingen van artikel
455 van het Wetboek van Strafrecht onherroepelijk is ver
oordeeld". Twee jaren lijkt mij een goede termijn.
Zelfs de bepaling betreflende de dierenmishandeling moet
een limiet hebben. Iemand kan '10 jaar geleden een dier
mishandeld hebben, maar sedert tot, inkeer gekomen zijn en
niet de geringste aanvechting meer hebben om een dier te
mishandelen; het is dus noodig die limiet van 2 jaar op te
nemen.
Ik ben er echter op tegen hier ook te spreken van openbare
dronkenschap.
Vooreerst lijkt mij dat strafrechtelijk niet te qualificeeren
valt «openbare dronkenschap tijdens de uitoefening van het
beroep van veedrijver". Ik geloof niet, dat eenige rechter dat
in zijn vonnis kan vermelden; iemand kan louter veroordeeld
worden wegens openbare dronkenschap. Men kan misschien
uit de feiten en uit het relaas wel zien dat de dronkenschap
tijdens het veevervoer heeft plaats gehad, maar uit het
vonnis zal dit niet blijken. Wel kan uit een vonnis blijken,
dat een ambtenaar iets misdreven heeft in de uitoefening
van zijn beroep, maar dit kan niet ten aanzien van een
feit, dat geschied is tijdens de uitoefening van het beroep
van veedrijver. Dat kan men nooit zoo geconstateerd krijgen.
Als het kon, dan zou ik er niet zoo bezwaar tegen [hebben,
maar het is iets wat strafrechtelijk niet kan. De heer van
der Lip, die speciaal in het strafrecht ervaren is, zal dat
beter kunnen uitleggen.
De heer van Eck. zegt: dierenmishandeling is veelal het
gevolg van dronkenschap. Ik geloof, dat dit niet zoo is. Het
is een feit, dat sommige menschen zich aan dierenmishan
deling schuldig maken zonder te gevoelen dat het dieren
mishandeling is. Men treft dit vaak aan bij onbeschaafde
volken. Zonder te bedenken dat het iets slechts is, zijn
zij soms de grootste dierenmishandelaars. Toen ik eenige
jaren geleden in Egypte was, zag ik hoe jongens kameelen
met hun stokken mishandelden; de beesten brulden van de
pijp, maar die jongens gevoelden daarvoor niets; zij dachten:
de dieren loopen dan wat harder. Men gevoelt het niet als
iets slechts.
Niet lang geleden was ik op de markt; ik zag daar toen
een kalf, dat men uit gemakzucht met den kop aan een te
hoogen paal had gebondenhet beest lag half te stikken,
terwijl eenige jongens er kalm naast stonden te praten. Ik
heb toen een agent gewaarschuwd en hem gezegd: bind het