540 MAANDAG 18 OCTOBER 1920. De artikelen 1, 2, 3 en 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XXIX. Praeadvies op het verzoek van de afdeeling Leiden van de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van Dieren, inzake wijziging der verordening op de Straatpolitie en voorstel tot wijziging dier verordening. (Zie Ing. St. Mos. 344 en 345.) De Voorzitter. In de eerste plaats stel ik aan de orde het praeadvies op het verzoek van de afdeeling Leiden van de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van Dieren, inzake wijziging der verordening op de Straatpolitie (Ing. St. No. 344). Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt, overeen komstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten, afwijzend op het verzoek te beschikken. De Voorzitter. Thans is aan de orde het voorstel tot wijziging der verordening op de Straatpolitie (Ing. St. No. 345). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Artikel I wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel II, luidende: »Na artikel 26 wordt ingevoegd een nieuw artikel, luidende »Art. 26bis. Een nummerplaat, als bedoeld in het vorige artikel, wordt kosteloos ten gebruike verstrekt, doch voor elk kalenderjaar slechts één keer. De toegelatene, wiens nummerplaat in het ongereede is geraakt, kan, mits aan de gemeente vergoedende de waarde van deze plaat, tot een bedrag door Burgemeester en Wet houders vastgesteld, een andere ten gebruike bekomen. Een bewijs van toelating, als bedoeld in het vorige artikel, wordt uitgereikt aan ieder, die zich daartoe op het Bureau van Politie doet inschrijven in een door den Commissaris van Politie te houden register, maar niet aan 1°. hem, die den leeftijd van zestien jaar niet heeft bereikt 2°. hem, die ongeschikt wordt geacht wegens lichaams gebrek 3°. hem, die wegens dierenmishandeling of wegens een der overtredingen van artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht onherroepelijk is veroordeeld; 4°. hem, die na een nummerplaat ten gebruike te hebben verkregen, deze niet op den dag, daarvoor krachtens het laatste lid van dit artikel bepaald, heeft teruggegeven, of de waarde daarvan tot het bedrag door Burgemeester en Wet houders vastgesteld, niet aan de Gemeente heeft vergoed. Geraakt iemand, die in het bezit is van een bewijs van toelating, in een der gevallen onder 2° en 3° omschreven, dan is de Commissaris van Politie te allen tijde bevoegd dit bewijs in te trekken. De Commissaris van Politie geeft van intrekking van een bewijs van toelating schriftelijk kennis aan den betrokken persoon. Een bewijs van toelating is slechts geldig gedurende het kalenderjaar, waarvoor het is afgegeven. De toegelatene is verplicht na afloop van elk kalenderjaar zijn bewijs van toelating, alsmede zijn nummerplaat, aan den Commissaris van Politie op een telkens door dezen te bepalen dag te diens bureele terug te geven. Hij, wiens toelating is ingetrokken, is tot die teruggave verplicht binnen twee dagen nadat hem van de intrekking is kennis gegeven".", waarop door den heer Oostdam voorgesteld is een amende ment, om in artikel 26bis sub 3° achter 't woord «dieren mishandeling" te voegen «openbare dronkenschap". De Voorzitter. Wenscht de heer Oostdam zijn amendement nog nader toe te lichten? De heer Oostdam. M. d. V. Ik meen met de schriftelijke toelichting te kunnen volstaan. Het amendement van den heer Oostdam wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Heemskerk. Het spijt mij, dat de heer Oostdam zoo kort in zijn toelichting is. Ik zou gaarne weten wat de bedoeling is. Zal iemand niet toegelaten mogen worden alleen wegens het feit dat hij wel eens wegens dronkenschap veroordeeld is, of moet iemand veroordeeld zijn wegens openbare dronkenschap ten tijde dat hij dieren vervoerde? Bedoelt de heer Oostdam, dat een ver oordeeling wegens openbare dronkenschap buiten het uitoefenen van zijne functie aanleiding moet zijn om hem uit te sluiten van het beroep van veedrijver? De Voorzitter. Ik meen, dat de opmerking van den beer Heemskerk zeer ter snede is. Het lijkt mij moeilijk het amendement zoo geformuleerd, als het thans is, aan te nemen. Ik wil tevens zeggen, dat de meerderheid van de Commissie voor de Strafverordeningen tegen het amendement is; ik acht het een verkeerde manier om bij deze gelegenheid propaganda te maken voor het anti-alcoholisme. Ik zie niet in waarom juist in verband hiermede van deze propaganda gebruik gemaakt moet worden. Het is natuurlijk geen aanbeveling als iemand wegens openbare dronkenschap is veroordeeld, maar men zou er even goed andere over tredingen en misdrijven bij kunnen noemen. Ik vind een moordenaar ook niet een verdienstelijk man, maar men zal toch niet bepalen, dat iemand, die vroeger wegens moord ver oordeeld is, niet veedrijver mag zijn? Als zoo iemand tien jaren geleden vrij gekomen is, waarom is hij dan ongeschikt om het beroep van veedrijver uit te oefenen? Wij moeten alleen voorkomen, dat die menschen ruw optreden. Nu gaat de heer Oostdam van het verkeerde standpunt uit, dat men, als men dronken is, per se vee zal mishandelen. Er zijn juist menschen, die, als zij dronken zijn, teeder worden en de dieren dus zacht zullen behandelen. Ik wensch niemand te bekladden, maar in het algemeen zijn, naar ik meen, de menschen, die het beroep van veedrijver uitoefenen, menschen, die geen ander vast ambacht hebben, en onder hen zijn verschillenden, die althans wel eens een veroordeeling wegens dronkenschap hebben gehad. Mogen wij die menschen daarom uitsluiten van het beroep van veedrijver, terwijl wij bij deze verorde ning niets anders doen dan ordemaatregelen nemen Toen de heer van Eek voorstelde dien cursus voor de Drankbestrijding met ƒ50.te subsidieeren, vond ik dat sympathiek, maar hier betreft het alleen het nemen van maatregelen ter voorkoming van mishandeling van dieren. Iemand, die veroordeeld is wegens dronkenschap, zal wellicht geen verdienstelijk man zijn, maar waarom zou die man zijn brood niet mogen verdienen met vee drijven? Indien wij hem dat verbieden, wordt hij nog meer straatslenteraar en noodzaken wij hem meer in kroegen te zitten, zoodat wij op die manier bevorderen wat de heer Oostdam wil tegengaan. Met allerlei propaganda kan men dikwijls op den verkeerden weg geraken. Het is niet mijn bedoeling, dat hierover een debat zal komen, maar ik wil er toch wel eens op wijzen, dat te Nijmegen het droogleggen van de kermis in de practijk de menschen er toe verleid heeft veldflesschen met drank mede te nemen, zoodat de kermis zich door groote ruwheid heeft gekenmerkt en zij aan één man het leven heeft gekost, aangezien men zich toch aan dronkenschap heeft overgegeven. Zoo geloof ik, dat wij door aan menschen, die een veroor deeling wegens openbare dronkenschap achter den rug hebben, het recht te ontzeggen om het beroep van veedrijver uit te oefenen, die menschen misschien indirect er toe brengen zich aan dronkenschap over te geven. Ik herhaal dus: laten wij een dergelijke bepaling niet opnemen, want deze verordening is voor zulk een doel niet gemaakt; wij beoogen hiermede alleen dierenmishandeling tegen te gaan. Ik kan begrijpen, dat men iemand, die zich aan dieren mishandeling heeft schuldig gemaakt, van het beroep van veedrijver uitsluit, maar niet menschen die om andere redenen zijn veroordeeld; men streeft dan zijn doel voorbij. De heer Oostdam. M. d. Y. Ik moet er natuurlijk nog iets van zeggen. De heer Sijtsma is zoo vriendelijk aan te raden: «trek het maar inmaar men dient toch niet een amende ment in om het dadelijk weer in te trekken. De Voorzitter heeft terecht gezien, dat in dit amendement een propagan distische strekking voor de drankbestrijding zit. Ik vond dit een zeer mooie gelegenheid om door den Raad te doen uit spreken, dat iemand, die wegens openbare dronkenschap is veroordeeld, niet goed genoeg is om veedrijver te worden. Ik vind zoo iemand gevaarlijk voor de dieren. Er mag dan een enkele dronkaard lief voor de dieren worden, maar in den regel gaan zij er ruw op los slaan. De Voorzitter. Dan moeten zij wegens dierenmishandeling veroordeeld worden. De heer Oostdam. Ik wil niet eerst de dieren laten mis handelen en dan den dader laten veroordeelen. Mijn voorstel is zeer in het belang der dieren, want juist de menschen, die veel van sterken drank houden, zijn op marktdagen al zeer bijzonder in de gelegenheid om aan dien lust bot te vieren. Dat weten wij allen. Wie wel eens op een veemarkt geweest is weet, hoe men daar gemakkelijk een graantje kan pikken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 18