MAANDAG 18 OCTOBER 1920. 535 genoegen, dat de heer Meijnen als deskundige op onderwijs gebied ons voorstel heeft ondersteund maar dat dan de andere vacanties, speciaal de groote vacantie, moet worden ingekort. Daarover gaat het echter thans niet. Als de heeren dit punt van belang achten, zou ik geen enkele reden weten waarom Burgemeester en Wethouders niet zouden willen overwegen of na instelling van de herfstvacantie de groote vacantie niet wat moet worden ingekrompen. Het gaat thans echter alleen over de vraag of het wenschelijk is om den tijd tusschen de groote vacantie en de Kerstvacantie door een vacantie van een week te onderbreken. Ik beantwoord die vraag in bevestigenden zin. Ik kan natuurlijk niet uit die ervaring spreken als de heer Meijnen, maar ook ik meen, dat de leerlingen tegen Kerstmis teekenen van vermoeidheid geven, zoodat het wenschelijk is hun in de tijdruimte tusschen de groote vacantie en de Kerstvacantie nog een kleine vacantie te geven. Ik wil hieraan nog toevoegen, dat ik het wenschelijk vind voor alle scholen een uniforme regeling in het leven te roepen, omdat, enkele leeraren aan beide soorten van scholen onderwijs geven. Zoo zijn er leeraren aan de Kweekschool, die ook aan de lagere scholen verbonden zijn. Voert men nu de herfst vacantie op de eene soort scholen in en op de andere soort niet, dan krijgt men dit bezwaar, dat iemand vrij heeft aan de eene school en niet aan de andere, hetgeen natuur lijk geen gewenschte toestand is. Waar de herfstvacantie voor de lagere scholen door oris is ingevoerd, komt het mij ook om deze reden wenschelijk voor haar ook voor de andere scholen in te voeren. De heer de Lange. M. d. V. Nog slechts een enkel woord. De heer van der Lip moet niet gevoelig zijn over de opwek king van mij, dat Burgemeester en Wethouders wat meer ruggegraat moeten hebben. Ik wil dat een weinig verduide lijken. Ik bedoel niet zoozeer: tegenover den Disstrictsschool- opziener; ik heb dit bedoeld: er zijn altijd mode-artikelen in het maatschappelijk leven; nu heb ik den indruk, dat thans de herfstvacantie zulk een mode-artikel is, en ik zou willen, dat Burgemeester en Wethouders tegenover dergelijke mode artikelen niet zoo vatbaar waren om ze dadelijk in Leiden te importeeren. Misschien heb ik het nu een klein beetje verzacht. De heer van der Lip. Ja, nu vind ik het aardiger gezegd. De heer Meijnen. M. d. V. Nu het blijkt, dat de Wet houder van Onderwijs niet vijandig staat tegenover mijn denkbeeld om de herfstvacantie toe te staan doch den totalen duur der vacanties bij elkaar niet te veranderen, wensch ik te vragen, ot het niet mogelijk is, dat ik een voorstel doe om de herfstvacantie toe te staan, mits ze niet is een ver lenging der vacanties doch in mindering komt van de andere vacanties. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik meen, dat wij ons niet te veel moeten vooistellen van verwezenlijking van het denk beeld van den heer Meijnen. De zomervacantie wordt allicht geregeld naar de vacantie van verschillende ouders van leerlingen en men zou dan telkens te hooien krijgen, als de zomervacantie verkort werd och, mijne kinderen kunnen nu nog niet komen; wij willen voor hen gaarne een week langer vacantie hebben. Het is een feit de heer Meijnen wees er ook al op dat de vacanties over het algemeen al een te groot deel van het geheele leerjaar innemen, en met het oog daarop moeten wij niet overgaan tot invoering van deze herfstvacantie. Ik zou dan ook Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven om hunne voorstellen terug te nemen en voor het lager onderwijs hun besluit nader onder oogen te zien. Ik ben blijde, dat men het argument voor deze vacantie van de matheid van het onderwijzend personeel uitgeschakeld heeft; dat heeft de Wethouder ook gedaan; het blijft dan alleen voor rekening van den Schoolopziener, die het wellicht heeft overgenomen van de betrokkenen zelf. Wat nu betreft de leerlingen van wie gezegd wordt dat zij de herfstvacantie zoo hoog noodig hebben, ik weet dat de ouders, vooral ouders uit de volksklasse, er vreeselijk tegen opzien dat de kinderen een week thuis komen, voornamelijk in den herfst, als het meest slecht weer is. Men weet thuis met de kinderen geen raad en het weder is dan niet geschikt om buiten te loopen. Eigenlijk worden de kinderen dan nog matter en minder goed dan wanneer zij op school waren. Daarom geloof ik, dat wij deze voorstellen moeten afstemmen en Burgemeester en Wethouders op het hart moeten drukken, en vooral den Wethouder van Onderwijs om het reeds ge nomen besluit te herzien. Ik wil niet zooals de heer de Lange te kennen geven, dat Mr. van der Lip een slappe ruggegraat heeft getoond tegen over den Schoolopziener, maar liever aannemen dat hij inder daad heeft gemeend dat een herfstvacantie wenschelijk was, maar na al het gehoorde zal hij misschien tot ander inzicht komen. De heer van der Lip. M. d. V. Het komt mij voor, dat de heer Meijnen op zijn standpunt een motie moet voorstellen, waarin de wensch wordt uitgesproken dat Burgemeester en Wethouders zullen overwegen of bij invoering der herfst vacantie de andere vacanties niet verkort moeten worden. De heer Knuttel. M. d. V. Ik geloof, dat wij de moeilijkheid zeer goed kunnen ontzeilen. De groote vacantie is voor dit jaar achter den rug; daarop is dus niet meer terug te komen. Eer de volgende groote vacantie komt hebben wij tijd genoeg om alle mogelijke ver ordeningen te maken. Dus als de meerderheid van den Raad meent, dat de groote vacantie verkort moet worden, dan kan zij het steeds doen en voor dit jaar wordt dan de herfstvacantie toegestaan. De heer Eerdmans. M. d. V. Het punt van de groote vacantie wordt incidenteel in het debat gebracht en ik zou er tegen zijn om op dit oogenblik, terwille van hetgeen de heer Sijtsma en de ouders van de kinderen der lagere scholen meenen, ons te laten verleiden om een verordening te ver- oordeelen, die voor Gymnasium, Hoogere Burgerscholen en Kweekschool bestemd is, teneinde daardoor op Burgemeester en Wethouders een zekeren indruk te maken en te bewerken, dat zij voor die drie soorten van scholen een andere richting uitgaan dan voor de lagere scholen. Naar mijn overtuiging is het belang van de leerlingen het best gediend door invoering van een vacantie in den herfst en door tegelijk niet op de zomervacantie te beknibbelen. Wanneer men aan de kinderen het Hoogere Burgerschool-onderwijs en het Gymnasiaal ouder wijs ziet voorbijgaan, zooals ik dat ettelijke jaren heb gezien, weet men, dat de kinderen inderdaad door een lange periode meer en meer, ik wil niet zeggende belangstelling, maar dan toch de frischheid verliezen, waarmede zij het werk moeten doen. Alles wat kan gebeuren om dat niet in de hand te werken komt mij goed voor. Gaat men na de zomervacantie eerder beginnen, dan maakt men de periode weer langer. Ik geloof niet dat men hier met reden spreekt van een mode, van een gebruik. Als de heer de Lange afgeeft op de onder wijzers, die trachten er iets bij te verdienen, dan wil ik er toch op wijzen, dat dit een van de treurige gevolgen is van de sociale positie, waarin de onder wijzers verkeeren, en dan vind ik geen reden die menschen daarover hier in den Raad op dergelijke wijze hard te vallen. De Voorzitter. Door den heer Mulder is het volgende voorstel ingediend »Undergeteekende stelt voor de punten 21, 22, 23 en 23a van de agenda af te voeren om later te komen met een nieuwe vacantieregeling." Het voorstel van den heer Mulder wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De heer Mulder. M. d. V. De bedoeling is te voorkomen, dat de herfstvacantie er in zal komen en daardoor een zeker burgerrecht zal verkrijgen. Het wordt nu smakelijk gemaakt door de bewering,, dat de mogelijkheid bestaat later een andere regeling te treffen, maar dan zitten wij eenmaal aan de herfstvacantie vast. r De heer Knuttel. Dat heeft de Gemeenteraad toch altijd in de hand. De heer Mulder. Ja, maar dan wordt er gezegd: het is verleden jaar aangenomen, het is ons goed bevallen, dat doen wij weer. De Voorzitter. Als dit voorstel van den heer Mulder wordt aangenomen, vervalt voor dit jaar voor alle openbare scholen, behalve de lagere, de herfstvacantie.- De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Mulder wordt in stemming ge bracht en met 26 tegen 4 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, Dubbeldeman, de la Rie, Wilbrink, Meynen, Groeneveld, van der Pot,'Üostdam, Eiker bout, Sanders, van Hamel, van Stralen, Splinter, Mevrouw BaartBraggaar, de heeren Stijnman, Huurman, van Eek, Kuivenhoven, Bisschop, Wilmer, Mulder, Schoneveld, Rotte veel, Heemskerk, de Lange en Pera. Tegen stemmen de heerenBots, van der Lip, Knuttel en Eerdmans.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 13