207 Leiden 23 Juli 1020. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft beleefd te kennen de Leidsche Bestuurdersbond, domicile kiezende ten kantore van den bond Heerengracbt32. dat de prijzen, welke zijn vastgesteld voor de verschillende soorten huisbrand, zeer vele ingezetenen met de uiterste zorg vervullen en aanschaffing van de verkrijgbaar gestelde brand stoffen door vele gezinnen niet dan met vele opofferingen van anderen aard zal kunnen geschieden, indien niet door- het geven van een toeslag van gemeentewege op de prijzen dier brandstoffen daarin worde voorzien dat immers in den winter de draagkracht van een groot deel der bevolking het geringst is, waar men in dien tijd staat voor allerlei noodzakelijke uitgaven voor winterartikelen dat reeds vorige jaren de hooge prijzen der brandstoften aanleiding hebben gegeven tot het geven van een toeslag daarop en dat, nu sinds het vorig jaar die prijzen nog weder vrij belangrijk zijn gestegen het verleenen van rabat van gemeentewege zeker niet minder noodzakelijk is; dat het voor de regelmatige distributie van de reeds be schikbaar gestelde brandstoffen van groot belang zal zijn dat zoo spoedig mogelijk door Uwen Raad een regeling worde getroffen, waardoor de ingezetenen, die daaraan behoefte hebben, een bijslag van gemeentewege op den prijs dei- brandstoffen kunnen bekomen, daar thans wegens de hooge prijzen slechts sporadisch door arbeidersgezinnen van de ge legenheid tot het betrekken van de beschikbaar gestelde 8 eenheden gebruik gemaakt wordt. Redenen, waarom hij Uwen Raad met aandrang verzoekt ten spoedigste te willen besluiten tot het geven van een rabat van gemeentewege op den prijs der brandstoffen en wel a. van 1.40 per eenheid brandstoffen voor houders van een brandstoffenkaart met een inkomen van niet hooger dan ƒ1500.per jaar. b. van ƒ0.80 per eenheid brandstoffen voor houders van een brandstoffenkaart met een inkomen tusschen ƒ1500. en ƒ1800.per jaar. Zulks met terugwerking over de reeds afgenomen brand stoffen gedurende het loopende seizoen. 't Welk doende enz. Voor de Leidsche Bestuurdersbond, H. J. Baart, Voorzitter J. J. v. Stralen, Secretaris. tot het punt waarom het gaat, n.l. steun aan uitgetrokken transportarbeiders, dan valt al dadelijk in het oog, dat het feit van uitgetrokken zijn", voor deze personen een geheel andere beteekenis heeft dan voor bouwvakarbeiders en andere meer geordende vakgroepen. Een losse transportarbeider toch werkt steeds ongeregeld, is steeds een of meer dagen per week zonder werk, maar komt toch meestal wel tot een weekloon. Indien hij derhalve over een geheel jaar de regle mentaire 78 dagen werkloos is geweest, is dit nog niet het bewijs dat hij, over het geheele jaar gerekend, niet genoeg heeft verdiend om in het onderhoud van zich en de zijnen te voorzien. Voor de andere vakken beteekent iedere werklooze dag gemis van 1/e van het weekloon. Hieruit volgt, dat ten aanzien van de losse arbeiders het uitgetrokken zijn geen voldoende maatstaf is om daaraan een steunregeling te koppelen. In het adres wordt er voorts op gewezen, dat bij een nader onderzoek zal blijken, dat inderdaad de geringe werkgelegen heid, welke in het transportbedrijf bestaat, alle reden geeft om de betrokkenen financieel te helpen. Ook dit kunnen wij niet beamen. Integendeel, wij zijn van meening, dat de werkgelegenheid voor hen thans vrij gunstig is. De uitsluiting onder de bouwvakarbeiders is geëindigd, de aardappelcampagne is begonnen, terwijl ook voor de steen kooldragers meer werk komt. Wij wijzen voorts op de werken, die thans door de gemeente en de bouwvereenigingen worden ondernomen en waarbij ook de losse arbeiders gebaat zijn, te weten de aanleg van het Kooipark, de rioleering in de Trompstraat enz. enz. Anderzijds zien wij ook, dat het overcompleet aan losse transportarbeiders geleidelijk vermindert. De crisisomstandig heden der laatste jaren waren oorzaak, dat vele werklieden uit andere vakken zich aan het losse werk hebben gezet. Nu geleidelijk de toestand wat normaler wordt, zoeken deze per sonen sommige dadelijk, anderen nadat zij uitgetrokken zijn hun vroegere vak weer op. Het verloop onder de losse werklieden zal er dus ook toe bijdragen, dat de toestand voor de overblij venden gunstiger wordt. Met betrekking tot het voorstel der Commissie om het losse werk aan de Gasfabriek niet door eigen personeel te doen geschieden, zij opgemerkt, dat dit vermoedelijk op een misverstand berust omtrent den tegenwoordigen gang van zaken aldaar. Stelde men hier thans losse werklieden aan, dan zouden de vaste krachten, die thans dit werk doen, ontslagen moeten worden, wat slechts verplaatsing van werk loosheid zou beteekenen. Uit het bovenstaande moge afdoende blijken, dat wij in het algemeen steun aan uitgetrokken transportarbeiders ongemotiveerd achten. Doch ook in 't bijzonder de lijst dezer personen nagaande, zijn wij van oordeel, dat deze bijna geheel bestaat uit dezulken, die om verschillende redenen voor steun niet in aanmerking komen, zoodat derhalve ook uit dien hoofde geen aanleiding bestaat een algemeene steun regeling in te voeren. Waar ons College Uwe- Vergadering derhalve ten sterkste meent te moeten ontraden een steunregeling voor de losse arbeiders in het leven te roepen, behoeft niet verder te worden getreden in eene beoordeeling van de wijze, waarop die steunregeling ware te organiseeren, waarover de punten 3° en 4° van het advies der Commissie handelen. Resumeerende geven wij Uwe Vergadering derhalve in overweging afwijzend op het verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 816. Leiden, 18 September 1920. In zijn hierachter afgedrukt adres verzoekt de Leidsche Bestuurdersbond Uwen Raad te willen besluiten tot onder steuning van gemeentewege van de uitgetrokken werklooze transportarbeiders. Omtrent dit verzoek wonnen wij het oordeel in van de Commissie van Advies voor de Werkloosheidsverzekering, wier rapport in de Leeskamer is neergelegd. De Commissie is van oordeel, dat er wel termen aanwezig zijn om den ge vraagden steun te verleenen mits beperkt tot die personen, die daarvoor gelet op de omstandigheden van het gezin in aanmerking komen. In verband hiermede acht de Commissie het ook minder gewenscht deze steunregeling bij het bureau Werkloosheidsverzekering onder te brengen, doch ware daarvoor een afzonderlijke commissie in het leven te roepen. Intusschen is de Commissie overtuigd, dat deze steun slechts van tijdelijken aard moet zijn en door werk verschaffing als anderszins in de behoeften der transport arbeiders moet worden voorzien. Ons College kan ditmaal met het advies der Commissie niet instemmen. Zooals U bekend is, werden begin November van het vorig jaar de transportarbeidersorganisaties in de verzekering opge nomen. Hoewel van verschillende zijden twijfel werd geópperd aan het succes van dezen maatregel, hebben wij toen gemeend daartoe te moeten medewerken, omdat wij overtuigd waren, dat een nuttig instituut als de werkloosheidsverzekering tot zoo veel mogelijk groepen van werklieden moet worden uit gebreid. De sedert opgedane ervaring heeft wel reeds geleerd, dat de verzekering een zuiverenden invloed heeft geoefend, maar zij is nog van te korten duur om reeds een juist inzicht te krijgen in de werkloosheid van deze moeilijk te controleeren groep arbeiders. Of met name de losse werklieden blijvend in de verzekering kunnen worden gehandhaafd, is thans nog niet definitief te beantwoorden. De werkloosheid der losse arbeiders toch heeft een geheel ander karakter dan die van de andere vakarbeiders, bijv. die in de bouwvakken en de metaalnijverheid. Bepalen wij ons Leiden, 24 Juli 1920. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft beleefd te kennen de Leidsche Bestuurdersbond, domicilie kiezende ten kantore van den bond Heerengracht 32; dat de werkgelegenheid in het Transportbedrijf, vooral in het z.g. losse bedrijf tengevolge van de nog altijd nawerkende oorlogsomstandigheden zeer gering is; dat als gevolg daarvan een groot deel der losse arbeiders met veel werkloosheid te kampen heeft zoo zelfs dat verschei dene leden der Transportarbeidersorganisaties de reglemen taire uitkeering der werkloozenkas reeds hebben genoten en daarvan nu zijn uitgetrokken; dat het zeer gewenscht is, dat op een of andere wijze in den noodtoestand, waarin velen der uitgetrokken" werk- loozen komen te verkeeren, worde voorzien dat hij, wijzende op hetgeen reeds door de gemeente voor de uitgetrokken slagers en texielarbeiders is gedaan, meent dat het treffen van eenzelfden maatregel voor de uitgetrokken en nog werkloos blijvende transportarbeiders beslist nood zakelijk is; dat bij een nader in te stellen onderzoek zal blijken dat inderdaad de geringe werkgelegenheid welke in dit bedrijf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5