GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 203 IXeEKOHEK STÜKKEÜf. N°. 302. Leiden, 8 September 1920. Tegen inwilliging van het hiernevensgaand verzoek van den heer°A. Metz bestaat bij ons College geen bezwaar. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging aan den heer A. Metz, op diens verzoek, met ingang van 1 November 1920, eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van gymnastiek-onderwijzer aan de openbare lagere scholen alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 6 Aug. 1920. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Ondergeteekende, Ant. Metz, heeft de eer met ingang van 1 November 1920 eervol ontslag te verzoeken uit zijne be trekking als gymnastiek-leeraar aan Openbare Lagere Scholen te Leiden. Met de verschuldigde hoogachting Ant. Metz. N°. 303. Leiden, 8 September 1920. Boor het vertrek uit deze gemeente van den heer H. Pel is eene vacature ontstaan in de Commissie tot wering van schoolverzuim, in welke vacature, binnen drie maanden na haar ontstaan, door Uwe Vergadering moet worden voorzien. Mitsdien hebben wij de eer U hierbij, ingevolge artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 16 November 1900 (Staats blad No. 200), voor de benoeming van een lid der Commissie tot wering van schoolverzuim, de volgende aanbeveling van twee benoembaren aan te bieden: 1°. J. A. EIGEMAN, Haarlemmerstraat No. 129; 2°. M. J. B. HERFST, Utrechtsche veer No. 13. Beide aanbevolenen zijn vaders van kinderen, die de open bare school bezoeken. Wij verzoeken U thans tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 304. Leiden, 8 September 1920. Bij raadsbesluit van 17 Mei j.l. werd bepaald, dat de onderwijzer verbonden aan de gestichten «Endegeest", «Voor geest" en «Rhijngeest", vanaf 1 Januari 1919 op gelijke wijze zal worden bezoldigd als de onderwijzers werkzaam aan de buitengewone school voor lager onderwijs te Leiden. In verband met het in nevensgaand schrijven van de Com missie van Beheer over genoemde gestichten medegedeelde, dient het raadsbesluit in dien zin te worden aangevuld, dat het niet alleen op den onderwijzer, maar in het algemeen op de onderwijzers en onderwijzeressen, verbonden aan de ge stichten, toepasselijk is. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging met wijziging van Uw besluit van 17 Mei 1920 te bepalen, dat de onderwijzers en onderwijzeressen, verbonden aan de ge stichten «Endegeest", «Voorgeest' en «Rhijngeest" vanaf 1 Januari 1919 op gelijke wijze zullen worden bezoldigd als de onderwijzers en onderwijzeressen, werkzaam aan de buiten gewone school voor lager onderwijs te Leiden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 28 Juli 1920. Wij hebben de eer U mede te deelen, dat mejuffrouw de Vos, die als verpleegde in de inrichting, belast was met het onderwijs aan de kinderen van de school verbonden aan het Gesticht «Voorgeest", reeds eenigen tijd geleden als hersteld ontslagen is. In de daardoor bij dit onderwijs ontstane vacature, is door onze Commissie voorzien door benoeming met ingang van 1 Juli j.l. van mejuffrouw H. E. H. Meykamp, te voren onder wijzeres aan de school der 3e klasse No. 5, alhier. In verband met het bovenstaande hebben wij de eer IJ beleefd te verzoeken bij den Raad een voorstel in te dienen om te bepalen, dat de onderwijzeres, mejuffrouw H. E. H. Meykamp, verbonden aan de Gestichten «Endegeest", «Voor- geest" en «Rhijngeest", van 1 Juli 1920 af op gelijke wijze zal worden bezoldigd als de onderwijzers werkzaam aan de buitengewone school voor lager onderwijs te Leiden. De Commissie van Beheer over de Gestichten «Endegeest", «Voorgeest" en «Rhijngeest", W. Pera, Voorzitter. J. A. v. d. Stok, Seeretaris. Aan heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 305. Leiden, 8 September 1920. Onder overlegging van nevensgaand adres geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer Jac. Wilbrink met ingang van 7 September 1920 te ontheffen van zijne ver plichtingen ingevolge het contract van aanbesteding van 3 Februari 1920 inzake de levering van gewasschen grind aan de gemeente. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 8 September 1920. Den Edelachtbare Heeren Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leiden. M. M. Als gevolg van mijn benoeming als lid van den Gemeente raad, is het mij verboden, langer leverancier voor de Gemeente te zijn. Hiermede wil ik dan ook beleefd, Uw welwillende medewerking verzoeken, om mij, van mijn verplichtingen als aannemer van de Grindleverancie voor de Gemeente te ontslaan. In afwachting teeken ik met de meeste Hoogachting Ueds dw. dn. Jac. Wilbrink. N°. 306. Leiden, 8 September 1920. In nevensgaand adres verzoekt A. Mulder, om kwijtschel ding van de van gemeentewege gedane uitgaven voor het maken van een verhoogd voetpad langs adressant's nieuwen winkel hoek MorschstraatKort Galgewater. Volgens ons door den Directeur van Gemeentewerken ver strekte inlichtingen heeft adressant, toen de schutting na de verbouwing werd afgebroken, het verzoek gedaan, om de bestrating langs de gevellijn bij te werken en zoo mogelijk een verhoogd trottoir te maken, aan welk verzoek Werd vol daan, terwijl overeengekomen werd, dat de kosten van het trottoirvlak, i.e. van de tegels, die evenveel kosten als gewone klinkers, door de gemeente zouden worden gedragen en die van de hardsteenen banden door adressant. Deze laatste kosten bedroegen f 93.32 (23.33 M. band a f 4.per M.). Een dergelijke verdeeling van kosten wordt in de laatste tijden bij verbouwing van winkels meer gevolgd en is ook billijk, omdat de bouwer aldus betaalt de meerdere uitgaven, verbonden aan den aanleg van een tegelvoetpad met hard steenen band boven die van gewone bestrating zonder trot toir, welke eventueel uitsluitend voor gemeenterekening zouden komen. De vergelijking, die adressant maakt met den aanleg der trottoirs over lange afstanden op de Haarlemmerstraat en de Hoogewoerd gaat niet op. Deze trottoirs toch zijn op initiatief der gemeente in het belang van de veiligheid van het ver keer aangelegd, meermalen tegen den zin der aanwonenden, die genoodzaakt werden hunne stoeppalen en hekken op te ruimen en genoegen te nemen met een verlaagden ingang tot hunne perceelen en al het daaruit voörtspruitend onge rief. Uit den aard der zaak wordt de aanleg dezer trottoirs volledig door de gemeente betaald. Vermits in casu echter op verzoek van adressant en ten zijnen voordeele extra kosten door de gemeente zijn gemaakt, is het niet meer dan billijk, dat deze kosten ook door adressant worden betaald, zooals trouwens met hem is over eengekomen. f t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 1