185
in verband met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen",
zegt de wot; welnu, art. 23bis wil niet anders dan het verkeer
met motorrijtuigen op meer dan twee wielen regelen, terwijl
omtrent het punt, waarop het gemeentelijke voorschrift
betrekking heeft, noch in de Motor- en Rijwielwet, noch in
het Motor- en Rijwielreglement is voorzien.
Nog merken Gedeputeerde Staten op, dat, wanneer art.
23bis is vervallen, »zal kunnen worden volstaan met een door
Uw College krachtens het nieuwe artikel 27bis vast te stellen
afzonderlijk maximumgewicht voor ijzeren en voor gummi
banden" (bedoeld zal wel zijn voor motorrijtuigen met ijzeren
en voor die met gummibanden). Deze opmerking past natuurlijk
geheel in de voorstelling van Gedeputeerde Staten, dat art. 23bis
eigenlijk een sluiting van wegen is, doch heeft geen beteekenis
voor hem, die, zooals wij, in genoemd artikel een zelfstandig
voorschrift krachtens art. 7 der Motor- en Rijwielwet ziet.
In dit verband wijzen wij er nog op, hoe ondoelmatig de
uitlegging der wet door het provinciaal bestuur ons toeschijnt.
Dit College wil art. 23bis geschrapt zien en «daarnaast zal
dan kunnen worden volstaan" dat wil zeggen hetzelfde doei
zal dan kunnen worden bereikt met toepassing van het
nieuwe art. 27bis, dat U de bevoegdheid geeft om bepaalde
wegen te sluiten voor die motorrijtuigen op meer dan twee
wielen, welke een door U in verband met samenstelling en
inrichting te bepalen gewicht te boven gaan. In de eerste
plaats echter is het doel van art. 23bis juist in het geheel
geen motorrijtuigen op meer dan twee wielen, voorzien van
ijzeren velgen, te dulden en vervolgens zou, om langs den
door Gedeputeerde Staten aangegeven weg tot het beoogde
doel te geraken, Uw College, om een voorbeeld te noemen,
alle wegen binnen de bebouwde kom der gemeente moeten
sluiten voor motorrijtuigen op meer dan wielen, voorzien van
ijzeren of stalen wielb inden, welke met inbegrip van de
lading zwaarder wegen dan, laat ons zeggen, 1000 K.G. Behalve
dat een dergelijk voorschrift niet alleen omslachtig, maar ook
onlogisch zou zijn, aangezien reeds een onbeladen vrachtauto
weL bijna altijd minstens het dubbele zal wegen, zou de door
Gedeputeerde Staten aanbevolen regeling ten gevolge hebben,
dat de wegen alle stuk voor stuk door middel van waar
schuwingsborden zouden moeten worden aangeduid, hetgeen
behalve niet onbelangrijke kosten ook een ontsiering van de
stad zou meebrengen.
Voldoet dus art. 23bis onzes inziens aan de wettelijke
vereischten en is naar onze overtuiging het door Gedeputeerde
Staten tegen dit artikel aangevoerde wettelijke bezwaar
inderdaad niet aanwezig, tevens ligt, meenen wij, een derge
lijk voorschrift juist geheel in de lijn van de Motor- en Rijwiel
wet, die uitdrukkelijk de aanvullende bevoegdheid van de
gemeente erkent (niet onwaarschijnlijk om allen twijfel daar
omtrent weg te nemen) en die zoodoende den gemeente
besturen als het ware een aansporing geeft, om, al naar mate
de behoefte daaraan zich doet gevoelen, nadere voorschriften
ter regeling van het verkeer te stellen, mits geene door hooger
gezag reeds geregelde punten rakende. Wanneer dus de
gemeente, daartoe gebracht door een groote uitbreiding en
verandering van het motorverkeer, redelijke eischen stelt aan
een bepaalde, nieuw opgekomen, soort motorrijtuigen, dan
behoort dit, behalve nog op doelmatigheidsgronden, ook vol
gens de ratio der wet eerder toegejuicht dan afgekeurd te
worden.
Wanneer Uw College zich met deze onze zienswijze kan
vereenigen, geven wij U in overweging den Raad voor te
stellen U te machtigen de opmerking van Gedeputeerde
Staten in bovenstaanden geest te beantwoorden en daarbij
mede te deelen, dat er naar 's Raads oordeel geen termen
aanwezig zijn om zijn besluit van 7 Juni j.l. te wijzigen in
den door Gedeputeerde Staten bedoelden zin. Ten einde zoo
spoedig mogelijk zekerheid omtrent de onderhavige verorde
ning te hebben, ware er bij dit College tevens op aan te
dringen om of den Raad alsnog bericht van de ontvangst
der verordening zonder meer te geven öf daarbij mede te
deelen, dat aan de Kroon hare schorsing of vernietiging is
gevraagd.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 285. Leiden, 18 Augustus 1920.
De Commissie van Financiën heelt de eer U mede te
deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen de in hare
handen gestelde rekening der gemeente over het dienst
jaar 1919.
Evenmin heeft de Commissie bezwaar tegen:
1°. den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1919, van
den Armenraad;
2°. den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1920, van
dien raad
3°. den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1919, van
de gestichten Endegeest, Voorgeeèt en Rhijngeest;
4°. de -balans en de verlies- en winstrekening, dienst 1919,
van die gestichten
5°. den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1919, van
de Gemeentelijke Bank van Leening;
6°. de balans en de verlies- en winstrekening, dienst 1919,
van die instelling;
7°. den suppletoiren staat van begrooting, dienst 1919, van
het Openbaar Slachthuis;
8°. de balans en de verlies- en winstrekening, dienst 1919,
van die instelling;
9°. de balans en de verlies- en winstrekening, dienst 1919,
van het Levensmiddelenbedrijf;
10°. de balansen en de verlies- en winstrekeningen, dienst
1919, der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit;
11°. de balansen en de verlies- en winstrekeningen, dienst
1919, van het Vleesch- en Vischbedrijf, en
12°. de balans en verlies- en winstrekening, dienst 1919,
van het Grondbedrijf.
Zij adviseert U derhalve tot goedkeuring van de gemeente
rekening en van de suppletoire begrootingsstaten en balansen
en verlies- en winstrekeningen te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.