m no.- per wekelijksch lesuur, zoodat de maximum bezoldi ging ƒ200.'sjaars per wekelijksch lesuur bedraagt. Voor elk wekelijksch lesuur boven 24 uur per week, geniet de leeraar eene bezoldiging van ƒ120.— per jaar. Buiten toestemming van den leeraar kunnen hem niet meer dan 30 lesuren per week worden opgedragen. Art. 5. Als diensttijd telt ten volle mede de tijd als leeraar door gebracht aan gymnasia, hoogere burgerscholen, lycea, middel bare of hoogere handelsscholen, zeevaartscholen, middelbare scholen voor nijverheidsonderwijs, middelbare landbouwscholen, middelbare scholen voor meisjes, kweekscholen voor onder wijzers en onderwijzeressen, als onderwijzer op jaarwedde aan Rijksnormaallessen, alsmede de diensttijd als leeraar in één of meer der vakken, genoemd in de wet op het Middel baar Onderwijs, doorgebracht aan de Koninklijke Militaire Academie, het Koninklijk Instituut voor de Marine, de ca dettenschool en den hoofdcursus. Diensttijd aan lagere scholen en aan scholen voor lager nijverheids-, handels- en landbouwonderwijs telt voor de helft mede tot een maximum van zes jaren. Voor een doctor, gepromoveerd aan eene Nederlandsche Universiteit of hoogeschool, wordt twee jaar meer dan de werkelijke diensttijd vergolden. Art. 6. Bij de berekening van de jaarwedden der leeraren in natuur- en scheikunde wordt voor 4 tot en met 7 wekelijk- sche lesuren 1 uur, voor 8 tot en met 15 wekelijksche lesuren 2 uur en voor 16 of meer wekelijksche lesuren 3 uur bijge teld; eveneens wordt voor den leeraar in natuurlijke historie voor 8 of meer wekelijksche lesuren 1 uur meer berekend. Op het salaris van den leeraar, die in het door hem onder wezen vak geen volledige bevoegdheid bezit, wordt een aftrek van 15% toegepast, met dien verstande, dat indien hij in het bezit is van twee akten, die elk afzonderlijk bevoegd maken tot het geven van onderwijs aan eene hoogere burger school met driejarigen cursus, uitgezonderd voor de akte schoonschrijven, geen aftrek wrnrdt toegepast. Art. 7. Alvorens de leeraar in het genot wordt gesteld van eenige periodieke verhooging van wedde, in deze verordening be doeld, winnen Burgemeester en Wethouders omtrent de ge schiktheid en plichtsbetrachting van den betrokken leeraar, door tusschenkomst van Curatoren van het Gymnasium, het advies in van den Inspecteur der Gymnasia. Diens advies wordt door Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad overgelegd. Art. 8. De conrector geniet als zoodanig eene jaarlijksche bezol diging van 200.boven de wedde, waarop hij als leeraar aanspraak heeft. Art. 9. Voor tijdelijke leeraren geldt dezelfde jaarwedderegeling als voor de vaste, tenzij bij hunne aanstelling anders be paald wordt. Art. 10. Indien een leeraar aan het Gymnasium tevens leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor jongens is, wordt de som der lesuren door hem aan elk dier inrichtingen gegeven, als maatstaf voor de berekening zijner bezoldiging aangenomen. Bij samentelling der lesuren geschiedt de verdeeling der jaarwedde over de inrichtingen naar verhouding van het aantal aan elke inrichting gegeven lesuren. Art. 11. In geval van eene vacature wordt voor de waarneming der lesuren eene vergoeding verleend van f 3.50 per werkelijk gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvol gens duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze ver goeding worden uitgekeerd. Art. 12. Boven en behalve de wedde naar de bepalingen dezer ver ordening toe te kennen, genieten de leeraren, bij wijze van tijdelijke toelage, een bedrag van 50.— 'sjaars voor ieder hunner wettige of wettelijk erkende kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar, die zij op 1 Januari van het loopende jaar boven de twee zoodanige kinderen bezitten, met dien verstande: 1°. dat de toelage slechts genoten wordt door hen, wier wedde of, indien zij meer dan ééne betrekking in gemeente dienst bekleeden, wier som van wedden, op dien datum of bij latere indiensttreding, op den datum der indiensttreding, lager is dan 5000.— 'sjaars en slechts tot zoodanig bedrag, dat de wedde of de som der wedden en de toelage te zamen dat bedrag niet te boven gaan 2° dat in geval beide ouders eene gemeentebetrekking bekleeden, voor de toepassing van deze bepaling uitsluitend rekening wordt gehouden met de wedde en toelage of het totaal aan wedden en toelage vari den hoogst bezoldigden ouder; 3° dat voor de toekenning der toelage niet in aanmerking komen de betrekkingen, welke, ter beoordeeiing van Burge meester en Wethouders als een nevenbetrekking zijn te beschouwen. Onderwijzers, die krachtens de wet op het Lager Onderwijs kindertoelage genieten, zijn van de toelage, in dit artikel bedoeld, uitgesloten. Art. 13. Aan de leeraren kan, na ingewonnen advies van Curatoren, het geven van onderwijs worden opgedragen, zoowel aan be staande als aan nog op te richten gemeente-instellingen van voorbereidend hooger of middelbaar onderwijs, met inacht neming echter van het derde lid van artikel 3 en het derde lid van artikel 4. Art. 14. Met uitzondering van den leeraar in de Hebreeuwsche taal, mogen de leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening geregeld is, zonder toestemming van den Gemeenteraad, geene bezoldigde betrekking buiten de in het vorige artikel bedoelde, aannemen. Art. 15. De leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening is geregeld, zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin zij den vijf en zestig jarigen leeftijd bereikt hebben, ontslag aan te vragen; zij kunnen evenwel telkens voor een jaar herbenoemd worden tot het einde van den cursus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben. Art. 16. De leeraren, die op 1 Januari 1919 den vijf en zestig jarigen leeftijd reeds bereikt hadden, zijn echter niet eerder verplicht ontslag aan te vragen, dan tegen het einde van den cursus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben. Art. 17. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1920. Op dien datum wordt geacht te zijn ver vallen de verordening van 28 Augustus 1919 (Gem. Blad no. 33) gewijzigd bij de verordening van 29 December 1919 (Getn. Blad no. 53). Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 277. Leiden, 46 Augustus 1920. Onder verwijzing naar nevensgaand schrijven van Heeren Curatoren van het Gymnasium alhier, geven wij Uwe Verga dering in overweging den heer Dr. H. W. de Graaf, aan wien met ingang van 1 September e. k. eervol ontslag werd verleend als leeraar in de Natuurlijke Historie aan het Gym nasium, met ingang van dien datum, voor den tijd van, één jaar, te benoemen tot tijdelijk leeraar in de Natuurlijke His torie aan het Gymnasium alhier. Aan den Gemeenteraad, Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 9 Augustus 1920. Wij hebben de eer Uw College in overweging te geven wel te willen bevorderen dat Dr. H. W. de Graaf, die met ingang van 1 September a.s. eervol ontslag heeft verkregen uit zijn betrekking van leeraar in de Natuurlijke Historie aan het Gymnasium alhier, voor de komende cursus met ingang- van 1 September a.s. zal worden benoemd tot tijdelijk leeraar (voor den tijd van één jaar) in dit vak, met het plan deze tijdelijke benoeming na afloop met nog één jaar te verlengen. De reden waarom wij dit voorstellen is dat Dr. de Graaf ontslag heeft moeten vragen met het oog op zijn leeftijd, terwijl het nu zeer moeilijk is een leerkracht voor de open gevallen uren te vinden. De leeraar Dr. Ruys kan deze uren niet vervullen, omdat hij op de H. B.S. geheel bezet zal zijn, doordat hij aldaar eenige nieuwe uren er bij krijgt. Daarbij komt dat het onderwijs van Dr. de Graaf op zeer hoog peil

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 4