404 MAANDAG 26 JULI 1920. De heer de Lange. M. d. V. Ik ben het met het voorstel van Burgemeester en Wethouders in zooverre eens, dat ik geen bezwaar heb er mijn stem aan te geven, omdat het een vermindering van het kwaad beteekent. De gemeentelijke waschinrichting kost aan de gemeente geld; dat is in mijn oog een kwaad en hoe kleiner dat kwaad wordt, hoe beter. Ik ben dus van plan te stemmen vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders, ofschoon het mij niet ver genoeg gaat. Burgemeester en Wethouders kunnen zich in deze spiegelen aan het voorbeeld van Amsterdam, waar door de gemeentelijke waschinrichting op dit oogenblik een tarief wordt geheven van 38 cent per K.G., niet alleen van de menschen met een inkomen boven de f 2500.maar van alle menschen. Ik hoop, dat deze verhooging er toe zal mede werken, dat de gemeentelijke waschinrichting geen enkele wasch meer zal krijgen, want ik zal er mij niet over beklagen, als gij, Mijnheer de Voorzitter, de vuile wasch van Leiden niet meer behoeft te wasschen. Ik eindig met de hoop uit te spreken, dat het College op dezen weg van tariefsverhooging zal voortgaan. De heer Knuttel. M. d. V. Juist dat woord van den heer de Lange wijst zoo treffend mogelijk aan, welken verkeerden weg wij door een voorstel als dit opgaan. De heer de Lange spreekt de hoop uit, dat spoedig geen enkele wasch meer aan de gemeentelijke waschinrichting zal worden aangeboden, en het gaat inderdaad aardig den kant op, dat wij dat gevaar looperi. In ieder geval blijkt, dat men de verwachting koestert, dat van dezen maatregel het gevolg zal zijn een sterke ver mindering van het aantal wasschen, en ik geloof, dat de heer de Lange die hoop niet geheel lichtvaardig zal blijken te koesteren. Ik moet verklaren, dat ik een tekort van f5000.— over een half jaar voor de behartiging van een nog al ingrijpend volksbelang, omdat daardoor op een van de bezwaarlijkste punten voor de moeilijke taak van de huisvrouw in het arbeidersgezin eenige verlichting kau worden gebracht, tame lijk onbeduidend vind en daarin geen aanleiding kan gelegen zijn tot verhooging van het tarief over te gaan. Ik meen, dat de gemeente dat bedrag wel aan de verbetering van het gezinsleven en aan de vermindering van het afbeulen van de arbeidersvrouw mag ten koste leggen. Ik moet mij dan ook ten sterkste tegen de verhooging van het tarief verzetten. De heer Wilmer. M. d. V. Ik wil even verklaren, dat ik het met den voorlaatsten spreker ook niet eens ben. Ik vind het inderdaad een socialen maatregel, als menschen, die niet voldoende behuisd zijn, door de gemeente in de gelegenheid worden gesteld hun wasch buitenshuis te laten doen. Zulks wordt door het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals het indertijd is aangenomen, veel gemakkelijker gemaakt dan het eerst was. Voor een dergelijken socialen maatregel mag de gemeente zoo noodig financiën beschikbaar stellen. Nu is voor mij de vraag: in hoever is het noodig? In het begin is het eenigszins noodig geweest. Om de menschen aan te moedigen om van de waschinrichting gebruik te maken, moest het tarief lager gesteld worden dan het eigenlijk moest zijn wanneer de gemeente er geen geld op zou willen toe leggen Maar moet op deze wijze voortgegaan worden? Als toegepast wordt het tarief dat Burgemeester en Wethouders nu voorstellen, zijn de menschen dan niet meer begeerig om van de inrichting gebruik te blijven maken? Wanneer waar mocht zijn wat mevrouw Dubbeldeman en de heer Knuttel zeggen, dat bij invoering van dit verhoogd tarief de menschen niet meer van de inrichting gebruik zouden kunnen maken er moet niet bij komen, dat men niet wil dan zou ik zeggenhet is een sociaal belang dat de menschen het wel doenlaten wij ter wille van dat sociaal belang den prijs lager stellen dan wij eigenlijk zouden wenschen; maar het staat voor mij niet vast, dat bij den prijs, dien Burgemeester en Wethouders thans voorstellen, de menschen niet meer van de inrichting gebruik zouden maken. Mij dunkt, wanneer wij zien dat te Amsterdam een prijs van 38 cent niet te hoog geacht wordt, dan zijn wij met een prijs van 26 cent niet boven het bereikbare. Te Amsterdam is die prijs van 38 cent vastgesteld met algemeen goedvinden van den Raad, zonder eenigen tegenstand daar, misschien alleen van Communistische zijde, maar zeer zeker niet van de zijde der S. D. A. P., en het valt mij dan ook op, dat hier thans voor een lager tarief gepleit wordt. Om kort te gaan, zoolang mij niet duidelijk is dat een tarief gelijk Burgemeester en Wethouders voorstellen zoo hoog is, dat de menschen van de inrichting geen gebruik kunnen maken, ga ik mede met hun voorstel. De heer Heemskerk. M. d. V. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is eigenlijk een tweeledig voorstel. Vooreerst wordt voorgesteld de vergoeding aan de bleekers- patroons te verhoogen met 1 cent per K.G. Dit acht ik vol komen juist. De bleekerspatroons hebben tegenwoordig meer onkosten wat betreft loonen, materialen, enz., zoodat het alleszins gerechtvaardigd is hunne vergoeding eenigszins te verhoogen. Mevrouw Dubbeldeman noemt het voorbeeld van een bleekers- patroon, die gebeden en gesmeekt heeftom weder de wasschen voor de gemeente te mogen behandelen. Die man zal waar schijnlijk uitgesloten geworden zijn omdat hij bijvoorbeeld, wat dikwijls in dit bedrijf voorkomt, niet helder genoeg gewasschen had. Iets anders is de verhooging van het tarief voor de klanten van het Waschbureau tot 26 cent per K.G. Ik zal niet zeggen, dat dit op zich zelf een overdreven verhooging is; zij is in het belang van de gemeente zelf, omdat deze per slot van rekening er nog geld op zou toeleggen. Maar in de eerste plaats dienen wij het sociaal belang in het oog te houden, en dan moet in de eerste plaats rekening gehouden worden met het feit, dat door enkele particuliere wasscherijen wordt ge wasschen voor 30 cent per K.G.; meerendeels zijn ze iets duurder. Maar voor dat bedrag wordt de wasch ook gehaald en thuis gebracht, terwijl hier behalve de 26 cents de menschen moeten bekostigen het halen en brengen van de wasch. Ik geloof ook, dat deze verhooging niet is in het belang van de gemeente-wasscherij, tenzij men van het standpunt uitgaat, door den heer de Lange ontwikkeld, dat een dergelijk instituut uit den booze is. Men zou het dan trouwens zoo hoog mogelijk moeten opvoeren. Ik ben van overtuiging, dat men met een tarief van 26 cents een slag toebrengt aan de gemeentelijke waschinrichting, zoodat haar voortbestaan in twijfel getrokken mag worden. Ik geloof niet, dat men bij dien prijs op den duur genoeg zaam menschen naar de wasscherij zal toetrekken, want die prijs is voor de minder bedeelden te hoog. Een gewoon arbeiders gezin heeft in den regel 8 a 10 K.G. waschgoed per week, en daaronder zijn vele vuile artikelen, die in het bedrijf noodig zijn. Die menschen zullen dan f 2.60 per week moeten be talen voor hun wasch. Bovendien moeten zij, als zij om een of andere reden zelf niet in staat zijn het waschgoed te brengen en te halen, dat laten doen en dat kost ook weder geld. Daarom geloof ik, 'dat Burgemeester en Wethouders goed zullen doen met dit voorstel terug te nemen ik zal mijn stem er niet aan kunnen geven en alsnog met een gewijzigd voorstel te komen, waarbij volstaan wordt met een minder groote tariefsverhooging dan nu voorgesteld wordt, en in elk geval rekening wordt gehouden als sociale eisch, met hetgeen in het belang van de ingezetenen, vooral van de minderbe deelden, moet worden- gedaan. Mevrouw DubbeldemanTrago. Dan stemt gij voor mijn amendement! De Voorzitter. Er is geen amendement. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik vvensch even iets te zeggen over het formalisme, dat ik daar van u hoor. Het is zeer goed mogelijk, dat wij over het voorstel van Burgemeester en Wethouders in tweeën stemmen: eerst over de verhooging van de vergoeding voor de bleekers van 18 tot 19 cent per K. G. en daarna over de verhooging van het tarief voor de klanten. De Voorzitter. Dat kan best, maar stel het dan voor en, als het wordt aangenomen, zal ik het met pleizier doen. De heer Dubbeldeman. Dan kan het amendement van mijn echtgenoote beschouwd worden als een amendement op het tweede gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Het amendement strekt namelijk om de verhooging van het tarief van 20 op 26 cent alleen te doen gelden voor zoover zij, die van het waschbureau gebruik maken, een inkomen hebben boven de /"2500.Waarom kan dat niet? Daardoor zou grootendeels tegemoet gekomen zijn aan de bezwaren van de heeren de Lange en Heemskerk? want deze laatste zal geen bezwaar hebben die verhooging van het tarief te laten ingaan voor menschen met een hooger inkomen dan ƒ2500. De Voorzitter. Een amendement of een voorstel moet toch geformuleerd worden. Laat uw vrouw het opstellen! Als de Raad een voorstel aanneemt, moet het toch uitgevoerd kunnen worden. Er moet voorgesteld worden over het voorstel van Burgemeester en Wethouders in tweëen te stemmen en in de tweedé plaats om voor degenen, die een lager inkomen hebben dan 2500.het tarief te bepalen op 20 cent en voor de overigen op 26 cent per K. G. Het is geen formalisme, maar, als een voorstel, dat niet behoorlijk geformuleerd is, door den Raad wordt aangenomen, kan het niet worden uit gevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 8