400
MAANDAG 26 JULI 1920.
kreeg. Daarom is het mij onbegrijpelijk, dat het door den Minister
voor één soort ambtenaar aan de gemeente gevraagd wordt.
Ik geloof, dat het meer hierin zit, dat men in sommige
plaatsen, bijvoorbeeld in Nijmegen, voor alle werklieden en
ambtenaren den kindertoeslag heelt ingevoerd en toen natuur
lijk terwille van de gelijkheid aan de Kroon heeft verzocht
ook voor den Commissaris van politie een traktementsregeling
met kindertoeslag vast te stellen. Dat is volkomen logisch,
maar nu heeft de Minister een algemeene circulaire tot de
Gemeenteraden gericht, waarbij, naar ik vermoed, zijn gedachten-
gang deze is geweest: in sommige gemeenten vraagt men
den kindertoeslag wél, in anderen niet zooals in Leiden
en volgens de Rijksregeling zouden de Commissarissen van
politie, indien zij Rijksambtenaren waren, als hun salaris
hooger is dan 5000.per jaar, niet voor een kindertoeslag
in aanmerking komen, maar dat behoeft eigenlijk voor een
ambtenaar als deze niet op te gaan, omdat hij geheel door de
gemeente bezoldigd wordt; de Gemeenteraden kunnen dus in
dit opzicht hun wenschen te kennen geven. Ik vind dat ook
weer betrekkelijk logisch.
Nu zouden wij hier nog lang kunnen strijden over de vraag
of al dan niet een kindertoeslag zal worden gegeven, maar
dat denkbeeld is kort geleden hier in den Raad met groote
meerderheid van stemmen verworpen en nu zou het mij heel
vreemd lijken, als wij gingen voorstellen voor één ambtenaar
dat systeem wel in te voeren. Daarvoor zou alleen dan reden
bestaan, indien wij anders gevaar liepen in moeilijkheden te ge
raken, doordat wij moesten concurreeren met betrekking tot een
zekere categorie van ambtenaren, voor wie de kindertoeslag wel
was vastgesteld dan zouden wij misschien genoodzaakt worden,
wilden wij goede ambtenaren krijgen, hetzelfde te doen, maar
de Commissaris van politie, gaat, wat den kindertoeslag betreft,
met de andere gemeente-ambtenaren gelijk op, zoodat wij
geen termen hebben gevonden aan de Kroon voor te stellen
voor hem in dit opzicht een uitzondering te maken. Ik vind
het overdreven, dat wij deze circulaire in den Raad moeten
behandelen, en ik begrijp niet, dat de Minister ons die heeft
gestuurd, omdat wij duidelijk hebben te kennen gegeven, dat
het onze wensch was aan den Commissaris van politie een
traktement te zien toegekend, zooals wij het aan de Kroon
hebben verzocht het vast te stellen.
Het eenige gevolg van deze wijze van behandeling is, dat de
Commissaris van politie, de Gemeentesecretaris en de Gemeente
ontvanger hun salarissen veel te laat vastgesteld krijgen,
want, terwijl al de andere ambtenaren met ingang van 1
Januari 1920 hun nieuwe salarissen hebben ontvangen, blijft
dit voorstel maar traineeren. Ik meen, dat wij een veel grooter
dienst aan den Commissaris van politie bewijzen door te
schrijven: wij hebben reeds te kennen gegeven, dat wij dien
kindertoeslag niet wenschen, stel nu binnen veertien dagen
zijn salaris maar eens vast. Dat is van veel meer gewicht
voor den Commissaris van politie dan de vraag of hij voor
dat ééne kind een kindertoeslag van 50.— zal krijgen.
Bovendien zou het, waar alle gemeente-ambtenaren geen
kindertoeslag krijgen, zeer onlogisch zijn voor den Commissaris
een uitzondering te maken.
Ik acht het dan ook veel beter de zaak af te doen dan haar
op de agenda voor de volgende vergadering te plaatsen,
waarvan wellicht het gevolg zou zijn dat wij een principieel
debat kregen en daaraan, ik weet niet hoeveel tijd, zouden
zoek maken. Het is een doodeenvoudige zaak en ik zou zeggen:
laten de heeren, die vóór het geven van een kindertoeslag
zijn, dan tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
stemmen, maar laten wij er niet een uitvoerig debat over houden.
De heer de Lange. M. d. V. Gij hebt zelf gezegd niet goed
te begrijpen wat de Minister met zijn vraag bedoelt en, waar
gij het niet begrijpt en slechts dit of dat vermoedt, is het
duidelijk, dat er onder ons moeten zijn, die de zaak nog minder
goed begrijpen. Wat is er tegen de behandeling van dit punt
uit te stellen tot de eerstvolgende vergadering? Het is toch
oorbaar en wenschelijk, dat de Raadsleden weten waarover
zij handelen
De Voorzitter. Ik meen vrij duidelijk te hebben aangegeven
wat tegen uitstel is aan te voeren.
De heer de Lange. Gij hebt gezegd niet te begrijpen wat
de Minister bedoelt en gij hebt slechts vermoedens uitgesproken.
De Voorzitter. Ja, maar die vermoedens houd ik voor abso
luut juist. Wat beteekent, het nu of wij de volgende week
weer precies hetzelfde over de zaak vertellen?
De heer de Lange. Dan wilt gij zeker wel den tijd, die
verloopt tusschen deze en de volgende vergadering, benutten
om te vragen wat de Minister bedoelt?
De Voorzitter. Wij hebben tot den Commissaris der
Koningin naar aanleiding van deze circulaire het volgende
schrijven gericht:
«Alvorens den Raad ingevolge het verzoek, gedaan bij het
slot van Uwe missive van 18 Juni j. 1. A. No. 1082
(4e Afd.), te polsen over het vaststellen van een regeling
betreffende het toekennen van een zoogenaamde kindertoelage
aan de Commissarissen van Politie, hebben wij de eer UHoog-
EdelGestrenge beleefd te verzoeken ons wel te willen mede-
deelen, of het de bedoeling is, dat aan de Commissarissen van
Politie eene kindertoelage wordt uitgekeerd in dezelfde
gevallen, waarin zulks ingevolge artikel 20 van het Bezoldigings
besluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920 (S. 137) plaats heeft,
dan wel, of de Minister het vaststellen van eene speciale rege
ling voor de Commissarissen van politie wil bevorderen.
Indien men toch eenzelfde regeling als voor de Burgerlijke
Rijksambtenaren geldt, ook voor de Commissarissen van Politie
wil invoeren, dan zal deze regeling niet op den Commissaris
van Politie in de gemeente Leiden toepasselijk zijn, althans
niet indien zijn jaarwedde wordt vastgesteld, gelijk laatstelijk
door den Raad is voorgesteld.
Bij schrijven van 18 Mei 1920 No. 12 B 23 R. toch verzochten
wij aan heeren Gedeputeerde Staten, ter uitvoering van het
raadsbesluit van 17 Mei tevoren, te willen bevorderen, dat
de jaarwedde van den Commissaris van Politie (volgens de
vroegere regeling ƒ4200ƒ5200. bedragende) met ingang van
1 Januari 1920 nader werd vastgesteld op ƒ5500ƒ6500.
Met het oog op een en ander hebben wij gemeend het
gevoelen van den Raad over het toekennen der kindertoelage
eerst te moeten inwinnen, nadat de bedoeling van den Minister
ons uit Uw antwoord zal zijn gebleken.
Intusschen zouden wij het ten zeerste op prijs stellen, indien
UHoogEdelGestrenge wilde bevorderen, dat de bij meergenoemd
schrijven van 18 Mei voorgestelde salarisherzieningen binnen
niet te lang tijdsverloop werden vastgesteld. De overige amb
tenaren dezer gemeente toch hebben allen hunne traktements-
verhooging vanaf 1 Januari 1920 bereids geruimen tijd uit
gekeerd gekregen. Ten opzichte van den Commissaris van
Politie is dit echter, evenzeer als ten opzichte van den Ge
meente-Ontvanger en Gemeente-Secretaris nog niet het geval."
Daarop kregen wij 17 dagen later dit antwoord:
«In antwoord op Uw nevenvermeld schrijven, heb ik de
eer U mede te deelen, dat, naar mij uit eene van het
Departement van Justitie verkregen inlichting gebleken is
het de bedoeling van den Minister van Justitie is, niet om
een algemeene regeling der kindertoelage, geldende voor alle
Commissarissen van politie te bevorderen, doch om alleen in
die gevallen, waarin de Raad daartoe wenscht te zien over
gaan, de noodige stappen te doen tot het vaststellen van een
regeling voor de betrokken gemeente ingevolge art. 191 der
Gemeentewet.
De Minister wil daarbij dan telkens rekening houden met
het speciale voorstel, dat door den Raad zal worden gedaan,
waaruit dus voortvloeit, dat de regeling voor de eene gemeente
anders zal kunnen luiden dan voor een andere."
Zooals ik gezegd heb, dit is vrij duidelijk wat ik vermoed
dat de ondergrond van deze zaak is. Nu kan men wel weder
aan den Minister schrijven en dan komt er weder een
eindelooze correspondentie.
Ik vind het volkomen duidelijk, zooals het hier staat en
zooals wij het ook hebben weergegeven.
De heer de Lange. M. d. V. Het moge u nu volkomen
duidelijk geworden zijn, mij is het nog niet volkomen duidelijk
en ik handhaaf dan ook mijn voorstel om dit punt niet nu,
doch in de eerstvolgende Raadsvergadering te behandelen.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik zal niet stemmen voor het
voorstel van den heer de Lange om deze zaak aan te houden,
omdat ik, na hetgeen de heer Wilmer gezegd heeft en najde
toelichting vart U, er geen nut meer in zie om het voorstel
aan te houden.
De Voorzitter. Ik vraag nu, of het voorstel van den heer
de Lange ondersteund wordt.
Aangezien het door niemand ondersteund wordt, kan het
geen onderwerp van beraadslaging uitmaken.
Ik sluit thans de beraadslaging en zal in stemming brengen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders dat luidt, dat
zij gemachtigd worden aan den Commissaris der Koningin in
Zuid-Holland te verzoeken, dat hij den Minister kenbaar maakt,
dat de Gemeenteraad van Leiden in de tegenwoordige om
standigheden aan den Commissaris van politie geen kinder
bijslag wenscht toe te kennen.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zal mij buiten stemming
houden, want ik acht mij niet competent mijn stem uit de
bréngen.
De Voorzitter. Doe dat nu niet! Iedereen moet stemmen.