170 verordening, houdende verhooging van de pensioenen aan gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen toegekend krachtens de verordening, regelende het verleenen van pen sioen en v/achtgeld aan gemeente-ambtenaren en de veror dening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambenaren, zooals deze luidden vóór de wijziging van 26 Maart 1914, alsmede toegekend krachtens de Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 en de Weduwen wet voor de gemeente-ambtenaren 1913; b. tot vaststelling van de hierachter afgedrukte concept verordening, betreffende het verleenen van een bijslag op de pensioenen aan gemeente-ambtenaren en hunne weduwe en weezen toegekend, krachtens de verordening, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente ambtenaren en de verordening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, zooals deze luiden na de wijziging van 26 Maart 1914; c. tot verhooging van de aan J. Ranselaar, Wed. J. de Vos geb. Hopman, Wed. Dr. Tb. B. van Wettum geb. Kramer, W. Nuis en M. F. W. Tonnet bij raadsbesluiten van respec tievelijk 22 Februari 1894, 15 Mei 1902, 26 Juni 1902, 16 Mei 1895 en 23 Mei 1901 toegekende toelagen met 40%, ingaande 1 Januari 1920 onder verrekening van den bijslag over 1920 reeds genoten krachtens de verordening, betreffende het verleenen van een bijslag op pensioenen en wachtgelden, vastgesteld bij raadsbesluit van 12 December 1918 en gecon tinueerd bij raadsbesluit van 28 Augustus 1919; d. tot intrekking van de verordening, betreffende het ver leenen van een bijslag op pensioenen en wachtgelden, vast gesteld bij raadsbesluit van 12 December 1918 en gecontinueerd tot 1 October 1920 bij raadsbesluit van 28 Augustus 1919. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. CONCEPT-VERORDENING, houdende verhooging van de pensioenen aan de gemeente-ambtenaren en hunne we duwen en weezen, toegekend krachtens de Verordening, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren en de Verordening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, zooals deze luidden vóór de wijziging van 26 Maart 1914 alsmede toegekend krachtens de Pensioenwet voor de gemeente ambte naren 1913 en de Weduwenwet voor de gemeente ambtenaren 1913. Art. 1. De pensioenen, krachtens de Verordening, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambte naren en de Verordening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, verleend met ingang van een datum vóór 1 October 1913, worden, voor zooveel zij niet zijn vervallen, met ingang van'1 Januari 1920 met 40 verhoogd. Art. 2. De pensioenen, verleend aan ambtenaren als bedoeld in het 1°. lid van artikel 68 der Pensioenwet voor de gemeente ambtenaren 1913 en aan weduwen en wyeezen van gemeente ambtenaren, overeenkomstig de bepalingen der genoemde We.t en der Weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, zooals die wetten op 1 Januari 1919 luidden, worden, voor zooveel zij niet zijn vervallen, met ingang van 1 Januari 1920 verhoogd en wel: a. de pensioenen, die zijn ingegaan vóór 1 October 1917 met 40 b. de pensioenen, die zijn ingegaan op of na 1 October 1917 doch vóór 1 Januari 1919 met 30%. De verhooging wordt echter slechts verleend tot een bedrag, waarmede het pensioen zou moeten toenemen om gelijk te zijn aan het pensioen, waarop de gepensionneerde recht zou hebben, indien hij gepensionneerd was overeenkomstig de bepalingen der in artikel 1 vermelde verordeningen verhoogd met respectievelijk 40 of 30 Art. 3. De pensioenen, verleend krachtens de bepalingen der Pen sioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, zooals dezewret op 1 Jannari 1919 luidde en die uitsluitend ten laste van het Pensioenlonds voorde gemeente-ambtenaren komen worden ver hoogd met f voor elke maand, gelegen vóór 1 October 1917 en met voor elke maand gelegen tusschen 1 October 1917 en 1 Januari 1919, die deel uit maakt van de laatste vijf aan het ontslag van den ambtenaar voorafgaande japen. Art. 4. De in de artikelen 1 tot en met 3 bedoelde verhooging wordt slechts toegekend voor zoover het pensioen minder bedraagt, dan het bedrag van het pensioen, waarop de gepensionneerde recht zou hebben, indien hij, overigens onder gelijke omstan digheden, was gepensionneerd nadat de wedde, waarnaar het pensioen is berekend, tengevolge van een algemeene salarisregeling was verhoogd. Art. 5. De som van het oorspronkelijk pensioenen van de verhoo ging, volgens deze verordening, mag een bedrag van ƒ4000. niet te boven gaan. Art. 6. De bijslag, die een gepensionneerde sedert 1 Januari 1920 heeft genoten krachtens de Verordening, betreffende het ver leenen van een bijslag op ppnsioeneri en wachtgelden vast gesteld bij raadsbesluit van 12 December 1918 en geconti nueerd bij raadsbesluit van 28 Augustus 1919, wordt op de in deze verordening bedoelde verhooging van het pensioen gekort. CONCEPT-VERORDENING, betreffende het verleenen van een bijslag op de pensioenen aan gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen toegekend, krachtens de Verordening, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren en de Veror dening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, zoo als deze luiden na de wijziging van 26 Maart 1914. Art. 1. Op de suppletie- en andere pensioenen, op of na 1 October 1913 verleend krachtens de Verordening, regelende het ver leenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren en de Verordening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren, wordt voor zooveel zij niet vervallen zijn, met ingang van 1 Januari 1920 een bijslag verleend en wel: a. op de pensioenen, die zijn ingegaan op of na 1 October 1913, doch vóór 1 October 1917, alsmede op de pensioenen van weduwen en weezen van vóór 1 October 1913 gepension neerde gemeente-ambtenaren van 40 b. op de pensioenen, die zijn ingegaan op of na 1 October 1917, doch vóór 1 Januari 1919 van 30%. Art. 2. Op de pensioenen, verleend aan weduwen en weezen van gemeente-ambtenaren die berekend zijn naar het maximum, bedoeld in att. 6 der Verordening, regelende het verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente ambtenaren en het in artikel 6, 2° lid en art. 8, 1° lid der Weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, zooals deze wet luidde op 1 Januari 1919, wördt voor zooveel zij niet vervallen zijn met ingang van 1 Januari 1920 een bijslag verleend van 40%. De bijslag wordt echter slechts verleend tot het bedrag, waarmede het pensioen zou moeten toenemen om gelijk te zijn aan het weduwe- en (of) weezenpensioen berekend naar het niet ingevolge eener algemeene salarisherziening verhoogde salaris van den ambtenaar, vermeerderd met 40%. Art. 3. De in de artikelen 1 en 2 bedoelde bijslag wordt slechts toegekend voor zoover het pensioen minder bedraagt, dan het bedrag van het pensioen, waarop de gepensionneerde recht zou hebben, indien hij, overigens onder gelijke omstandigheden, was gepensionneerd nadat de wedde, waarnaar het pensioen is berekend, tengevolge van een algemeene salarisregeling was verhoogd. Art. 4. De bijslag, die een gepensionneerde sedert 1 Januari 1920 heeft genoten krachtens de Verordening, betreffende het ver leenen van een bijslag op pensioenen en wachtgelden, vast gesteld bij raadsbesluit van 12 December 1918 en gecontinueerd bij raadsbesluit van 28 Augustus 1919, wordt op den bijslag volgens deze Verordening te verleenen gekort. Art. 5. De som van het oorspronkelijk pensioen en van den bijslag,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 39