167 Een gemeentelijke spaarbank zou dus haar fondsen abso luut afgescheiden moeten houden van die der gemeente zelve, maar dan vervalt daarmee ook elke mogelijkheid van eenig financieel voordeel voor de gemeente. Slechts wanneer een gemeentelijke spaarbank over belangrijke reserves beschikt, wat wel alleen zal voorkomen na een langdurige werkzaam heid onder gunstige omstandigheden, kan zij zooals bijv. in Arnhem het geval is somtijds een belangrijken steun geven aan de gemeentekas. Kunnen wij U dus tot ons leedwezen aanneming noch van het eene nocia van het andere voorstel van den héér Oostveen aanraden, wel ware het volgende te overwegen. Men zou de belastingplichtigen de gelegenheid kunnen geven om vóór het invorderbaar worden der termijnen en zelfs reeds vóór de vaststelling van het kohier op hun aanslag of vermoedelijken aanslag een gedeelte te voldoen, terwijl hiervan dan rente kan worden vergoed, die op het nog verschuldigde bedrag in mindering komt. Met verschil met een eigenlijke spaarbank zit natuurlijk hierin, dat hier van terugbetaling der inlage onder geen omstandigheden sprake is, waarmede de boven geschetste bezwaren dus vervallen. Door een stap te doen in deze richting wordt, naar wij ons vleien, 'voldaan aan de hoofdgedachte van het tweede voorstel-Oostveen, terwijl zulks zich mede aansluit bij het beginsel, neergelegd in een op 4 Mei 1.1. door Uw medelid den heer F. Eikerbout ingediend voorstel, hetwelk eveneens hierachter afgedrukt is. Wij hebben tegen dat voorstel slechts op te merken, dat de bedoelde regeling niet thuis behoort in de belastingverordening. De vroege betaling doet een vordering ontstaan op de gemeente ter zake van rente, welke in compen satie gebracht kan worden met de vordering wegens verdere belastingschuld, doch overigens geheel op zichzelf staat en dus afzonderlijk geregeld dient te worden. Ook zouden wij meenen, dat wel een hoogere rente dan 2 kan worden vergoed bij vergelijking met wat aan de bankiers voor kasgeld moet betaald worden, zou - 3| a 4% onzes inziens niet onredelijk zijn terwijl wij dan vt rder de regeling wat ruimer zouden willen opzetten dan de heer Eikerbout in zijn voorstel heeft aangegeven. Immers niet alleen wanneer het verschuldigde bedrag binnen een maand na ontvangst van het aanslagbiljet geheel is betaald, maar bij elke betaling vóór den termijn, dat zij invorderbaar is, zou aan wie het verlangen daartoe te kennen geeft, rentevergoeding kunnen plaats hebben. Hoewel een en ander met eenige uitbreiding van den dienst van den ontvanger zal gepaard gaan, zijn wij toch genegen om na de vergrooting van diens kantoor een meer uitgewerkt voorstel in dezen zin bij U aanhangig te maken, tenzij wij mochten vernemen, dat in Dordrecht, waar onlangs tot een dergelijke proef is besloten, bijzondere moeilijkheden het wel slagen daarvan verijdelen, welke hier evenzeer zouden zijn te wachten. Wij zijn de berichten op dit punt uit D rdrecht- nog wachtende en meenen onder deze omstandigheden het best te doen door U te verzieken ons in dezen voor diligent te willen houden. Het bovenstaande samenvattende geven wij U mitsdien in overweging de beide voorstellen van den heer Oostveen niet aan te nemen en ons terzake van het voorstel van den heer Eikerbout voor diligent te willen houden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. De Raad der gemeente Leiden overwegende de wensche- lijkheid van de oprichting van een ophaaldienst van belastingen noodigt Burgemeester en Wethouders uit over te willen gaan tot zoo eenen ophaaldienst. Leiden 29 Decb. '19. M. F. Oostveen. De Raad der gemeente Leiden overwegende dat naast maar ook zonder eene ophaaldienst de oprichting van eene ge meentelijke spaarbank zeer wenschelijk is; noodigt Burgemeester en Wethouders uit over te willen gaan tot de oprichting van zulk een spaarbank. Leiden 29 Decb. '19. M. F. Oostveen. Leiden, 4 Mei 1920. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekende heelt de eer Uw geacht College te ver zoeken om in de Verordering van 24 April 1919, Gemeente blad No. '13 regelende de heffing eener plaalselijke directe belasting naar het inkomen te Leiden de volgende wijzigingen aan te brengen. A. Aan personen die na het uitreiken van hun aanslagbiljet, het verschuldigde bedrag binnen een maand, in zijn geheel hebben voldaan, zal een reductie van 2 van de totale hoofdsom in mindering worden gebracht B. De gelegenheid worde opengesteld dat, voordat het aan slagbiljet is uitgereikt, reeds met de betalingen kan worden aangevangen, terwijl zij die hiervan gebruik maken voor de te vroege betalingen eene rentevergoeding van 2 ontvangen in mindering van hunnen aanslag. F. Elkerbout. Memoi'ie van toelichting. Gezien de finantieele moeilijkheden waarmede de gemeente voortdurend te kampen heeft, komt het ons gewenscht voor dat hierin verandering worde aangebracht. Hoewel wij gaarne erkennen dat bij aanneming van ons voorstel, een schijnbaar verlies valt ie boeken, daar consta- teeren wij anderzijds dat dit verlies weder ruimschoots wordt gedekt, door de mindere opneming van kasgelden. In den regel wordt voor het opnemen van kasgelden een rente gevorderd van 6%. Een regeling als door ons wordt voorgesteld, zal ten gevolge hebben, dat, de opneming van kasgelden niet zoo groot meer zal behoeven te zijn en dus de gemeentekas een winst van 4 zal hebben. In verband met ons 2e voorstel achten wij het dringend noodzakelijk dat eene regeling worde getroffen die den inge zetenen ten goede zal komen. Waar vooral het laatste jaar slechts een termijn van vier maanden liet om de belastingpenningen te betalen, hebben vele personen de moeilijkheden daarvan ondervonden aan gezien zij in een te klein tijdsbestek hun belasting moesten voldoen. Het komt ons daarom gewenscht voor dat eene gelegenheid worde geopend om in tijcis reeds met de betaling een aan vang te maken, terwijl bij de laatste storting een verrekening van eventueel gekweekte rente kan plaats hebben. N°. 264. Leiden, 26 Juli 1920. Omtrent nevensgaand voorstel van Uw medelid, den heer S. Leman, om tot opheffing van alle gemeentelijke crisis maatregelen, voorzooveel betreft het verschaffen van levens middelen, stoffen, schoenen, enz., over te gaan binnen 30 dagen na aanneming van dit voorstel, zij het ons vergund, grooten- deels aan de hand van de bij het voorstel gevoegde memorie van toelichting, het navolgende onder Uwe aandacht te brengen. In tegenstelling met den heer Leman acht ons College voor de gemeente nog niet het oogenblik aangebroken, om zich geheel terug te trekken van het gebied, waarop de gemeente zich beweegt met betrekking tot de voorziening van levens middelen en andere levensbehoeften.. Al moge het waar zijn, dat de verschillende artikelen, die de heer Leman op het oog heeft, thans in voldoende hoeveel heden in voorraad zijn, dat deze ook tegen billijke prijzen geleverd worden, staat zeer zeker niet vast en al stond dit vast, dan nog mag betwijfeld worden, of dit in de tegenwoordige omstandigheden het geval zou blijven, indien de gemeente zich geheel terugtrok. Geenszins is het de bedoeling der gemeente, om bij hare crisismaatregelen willens en wetens de concurrent te zijn van een groot gedeelte harer inwoners, doch wel moet het de bedoeling zijn, om in de gevallen, waarin een meer dan behoorlijke winst wordt gevraagd, prijsregelend te blijven optreden, zoolang zulks noodzakelijk zal blijken te zijn, om tot verkoop tegen bil'ijke prijzen te geraken. De bemoeiingen van het leuensmiddelenbedrij f kunnen niet onder de gemeentelijke crisismaatregelen worden gerangschikt. Het verschaffen van goedkoop bruin brood en van een rantsoen goedkoope suiker is door het Rijk aan de gemeenten opgedragen, terwijl het bedrijf zich alweder ingevolge opdracht van het Rijk moet blijven bemoeien met de distributie van regeeringsbloem. Voorzooveel de heer Leman dus opheffing wenscht van de hierbedoelde maatregelen is hij met zijn verzoek bij Uwe Vergadering aan bet verkeerde kantoor. Met betrekking tot den verkoop van visch van gemeente wege hebben wij U bereids onze meening kenbaar gemaakt in ons praeadvies, opgenomen onder No. 149 der Ingekomen Stukken van 1920. In dat praeadvies hebben wij LT duidelijk aangetoond, dat er geen sprake van kan zijn, dat de visch- handelaren door de maatregelen, die van Overheidswege met betrekking tot de distributie en den verkoop van visch zijn getroffen, van hun terrein zijn verdrongen, doch dat integendeel die handelaren, dank zij de overheidsmaatregelen tijdens den oorlog genomen, in staat zijn gesteld hun debiet van versche visch belangrijk uit te breiden. Een en ander is in Uwe Vergadering van 21 Juni j.l. door Uwen Voorzitter nog nader uiteengezet en het komt ons daarom voor, dat waar Uwe Vergadering zich toen met het door ons ingenomen standpunt heeft vereenigd, thans verder met verwijzing naar genoemd praeadvies en het in de raadsvergadering van 21 Juni ge sprokene kan worden volstaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 36