166 N°. 261. Leiden, 26 Juli 1920. In nevensgaand adres verzoekt het bestuur van het »Hen- riëtte-tehuis" aan die instelling eene jaarlijksche subsidie van f 500.uit de gemeentekas te verleenen. Zooals uit het adres en de daarbij behoorende, ter visie liggende toelichtingen blijkt, heeft het tehuis ten doel onge huwde moeders, die het ziekenhuis moeten verlaten, de helpende hand te bieden, door ze in genoemd tehuis tijdelijk op te nemen, teneinde naar een passende betrekking voor haar om te zien en naar een geschikt kosthuis voor het kind. Ofschoon het streven van de instelling zeker alle lof ver dient, moeten wij U toch, overeenkomstig het advies van den Armenraad, voorstellen het verzoek niet in te willigen. In de eerste plaats zijn wij met den Armenraad van oordeel, dat hier geen »zeer bijzonder geval", als bedoeld in artikel 14, le lid der Armenwet aanwezig is. En alleen in een der gelijk geval mogen volgens de wet aan andere dan burgerlijke instellingen van weldadigheid subsidiën uit de gemeente fondsen worden verstrekt. Bovendien heeft de instelling niet voldaan aan het bepaalde in artikel 14, 3e lid sub e der Armenwet, aangezien zij niet in den Armenraad vertegenwoordigd is. Tenslotte is ons uit het advies van den Armenraad ge bleken, dat de instelling hare bemoeiingen niet beperkt tot ongehuwde Leidsche moeders, doch meermalen ingezetenen uit andere gemeenten opneemt, zoodat er dus, afgezien van de zooeven genoemde bezwaren, ook uit dien hoofde voorde gemeente Leiden weinig aanleiding is om de instelling financieël te steunen. Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op het verzoek van het bestuur van het Henriëtte-tehuis te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geven rnet verschuldigden eerbied te kennen de onder- geteekenden, Mevr. C. H. KriestSlok en Mej. C. Verheij van Wijk, respectievelijk Voorzitster en Secretaresse van het Bestuur der Stichting Henriëtte-tehuis", (gevestigd Roden burgerstraat No. 8 alhier) geopend den Isten September 1916; dat bedoelde Stichting als een uitvloeisel der nier ter stede bestaande Vereeniging: Ylaatschappelijk werk in de Zieken huizen te Leiden", is ópgericht met het doel ongehuwde moeders, van welke religie ook, die het Ziekenhuis moeten verlaten, de helpende hand te reiken, door ze in genoemde Stichting tijdelijk op te nemen, ten einde naar een passende betrekking voor hen om te zien en naar een geschikt kosthuis voor het kind; dat het aan het Bestuur steeds meer duidelijk is geworden, dat het bestaan der Stichting in een werkelijk gevoelde be hoefte voorziet; dat de Stichting in stand wordt gehouden door giften, schenkingen en contributiën dat echter om dien arbeid te kunnen blijven volhouden versterking der geldmiddelen dringend noodig is; dat ondergeteekenden, om het doel hierboven genoemd, meenen met vrijmoedigheid de Stichting bij '7wen Raad te mogen aanbevelen, zoowel ten opzichte van het maatschap pelijk als particulier belang; Redenen waarom zij de vrijheid nemen Uwen Raad eerbiedig te verzoeken haar eene jaarlijksche subsidie van Vijfhonderd Gulden f 500.uit de gemeentekas te willen verleenen. 't Welk is doende enz. C. H. KhiestSlok, Voorzitster. C. Verheij van Wijk, Secretaresse. Leiden, Juli 1919. Adres Zoeterwoudsche Singel No. 48/j. N°. 262. Leiden, 26 Juli 1920. Bij besluit van 11 Mei 1911 (Ingek. Stukken 103), besloot Uwe Vergadering tot de oprichting van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten mede te werken, door als lid tot die Vereeniging toe te treden, onder voorwaarde dat de jaarlijksche kosten niet meer zouden bedragen dan Va cent per inwoner en het entreegeld op niet meer dan f 1.per 1000 inwoners werd bepaald. In de op 25 Juni j.l. te Groningen gehouden Algemeene Vergadering dezer Vereeniging is besloten om, met ingang van 1 Juli 1920, in art. 7 le alinea der statuten eene wijziging aan te brengen, zoodat deze alinea thans luidt: »De leden van de Vereeniging betalen ten behoeve van de »Vereenigingskas eene jaarlijksche contributie, die op één cent »voor iederen inwoner wordt bepaald, met een minimum »van f 15.— en een maximum van f 2500.bij de bereke- sning wordt een bedrag van minder dan f 0.50 gesteld op 0.50 en van meer dan f 0.50 doch minder dan f 1. »op f 1. Deze verhooging van contributie, welke voor de gemeente Leiden eene hoogere uitgaaf van f 330.— per jaar mee brengt, was door de algemeene duurte, die zich ook op de huishouding der Vereeniging laat gelden, geboden. De gegrondheid daarvan erkennende, geven wij U mitsdien in overweging in de coutributieverhooging te berusten en ons College te machtigen daarvan aan de Vereeniging mede- deeling te doen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 263. Leiden, 26 Juli 1920. De hieronder geplaatste voorstellen van Uw medelid, den heer M. F. Oostveen, om ons College uit te noodigen tot de oprichting van een ophaaldienst van belastingen en van een gemeentelijke spaarbank werden in Uwe Vergadering van 5 Januari 1920 in onze handen gesteld tot het uitbrengen van praeadvies. Terwijl zij niet vergezeld zijn van een schriftelijke moti veering, heelt de heer Oostveen in de genoemde vergadering (Hand. blz. 2) een korte mondelinge toelichting gegeven, waaruit blijkt, dat hij bij het eerste voorstel het belang van arbeidersgezinnen op het oog heeft om hunne uitgaven voor belasting meer over het geheele jaar te kunnen verdeelen, terwijl daarnaast tengevolge van beide maatregelen het financieel belang der gemeente zou worden gediend, immers deze op gemakkelijke wijze aan het kasgeld zou komen, dat zij nu vaak tegen "hooge rente moet leenen. Ten aanzien van het tweede voorstel schenen ons reeds dadelijk gewichtige factoren over het hoofd gezien, het eerste voorstel lachte ons aanvankelijk wel toe, doch de over een belasting-ophaaldienst uit de eenige gemeente, waar zij voor zoover wij weten bestaat, nl. Zaandam, verkregen inlichtingen lokten vooralsnog niet uit om deze proef hier te herhalen. Be extra-kosten, aan dezen dienst verbonden, bleken zeer hoog te zijn nl. 10% van de totale geïnde bedragen; het getal belastingschuldigen, dat zich bij den dienst had aangesloten, viel tegen en eindelijk bemoeilijkte het bestaan der regeling vaak de gedwongen invordering der belasting. Wij moeten hieraan echter toevoegen, dat het sindsdien ontvangen jaar verslag over het jaar 1919 een iets gunstiger beeld geeft. Het getal deelnemers neemt geleidelijk toe en bedroeg aan het eind des jaars 20 van de aangeslagenen, terwijl een totaal bedrag van ruim 40000 door middel van dezen dienst kon worden geïnd. Toch blijven ons de kosten nog in ver houding te hoog om reeds met het voorstel tot navolging van deze proef te komen. Het wegnemen der bezwaren, ver bonden aan de inning der belasting over ren te klein deel van het jaar, kan onzes inziens, zooals hieronder blijken zal, ook op eenvoudiger wijze geschieden. Hoewel deels onze aan dacht op het Zaandamsche systeem gericht blijft, meenen wij U voorshands niet in overweging te mogen geven het desbe treffend voorstel aan te nemen. Wat de oprichting van een gemeentelijke spaarbank betreft, een belang voor de spaarders kan daarbij niet betrokken worden geacht, waar hier ter stede naast de Rijkspostspaar bank gemakkelijke gelegenheid tot belegging bestaat bij de Leidsche Spaarbank, een instelling van het Departement Leiden der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Het motief voor de oprichting zou dus alleen het financieel belang der gemeente kunnen zijn, hetgeen ook blijkens zijn mondelinge toelichting den voorsteller voor oogen stond, doch daarmede is eigenlijk de oprichting zelve al veroordeeld. Bovendien mag men niet vergeten, dat aan een spaarbank niet alleen geld moet kunnen worden gebracht, maar dat, zal zij aan een der eerste behoeften van het publiek voldoen, dagelijks gelegenheid moet bestaan dat de belegger er desnoods het volle bedrag, dat hij belegde, kan terugkrijgen. Dit maakt dat een spaar bank allijd over zeer ruime kasmiddelen moet kunnën be schikken en voorts, voor het geval dat tengevolge van buiten gewone omstandigheden plotseling een groot aantal menschen hun tegoed opvragen, een groot deel der beleggingen gemak kelijk liquide zijn te maken, maar zulks sluit dan ook uit, dat de inlagen ter besparing van kasgeldleeningen voor ge meentelijke doeleinden kunnen worden aangewend. Bij een »run" als in de eerste oorlogsdagen zou de gemeente het geld, dat van alle kanten van haar wordt teruggevraagd, zelf moeten opnemen en waar nu in den laatsten tijd voldoende gebleken is, met hoeveel bezwaren in betrekkelijk normale omstandigheden het opnemen van kasgeld voor de gemeenten reeds gepaard gaat, daar behoeven de moeilijkheden, welke deze toestand scheppen zou, wel niet nader te worden bloot gelegd. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 35