426
MAANDAG 26 JULI 1920.
De heer Pera. M. d. V. De heer Heemskerk beschouwt deze
zaak als een speciaal geval dat zich hier voordoet en staat
daarop te kijken, maar ik zou toch er wel op willen aan
dringen op dit stuk geen wijziging aan te brengen.
Ik wil herinneren aan een afwijking, waartoe indertijd op
voorstel van een Raadslid besloten is in zake een voorstel van
Burgemeester en Wethouders; ik kan verklaren, dat men
daardoor het college gebracht heeft in een lastige positie ten
aanzien van verscheidene andere personen. Men heeft er geen
begrip van.
Ik zou willen, dat men een klein beetje meer rekening hield
hiermede, dat Burgemeester en Wethouders alles overwogen
hebben en onderscheidene vergelijkingen gemaakt hebben.
Wanneer men afwijkt van het voorstel, dat Burgemeester en
Wethouders hier doen, dan worden dezen allicht gebracht in
een lastige positie wat betreft andere dingen.
Ik moet er dus ten sterkste op aandringen, dat men zich
thans houdt aan het voorstel, gelijk het door Burgemeester
en Wethouders gedaan is. Hetgeen de heer Heemskerk wil kan,
gelijk reeds gezegd is, zoo het noodig blijkt, later op regel
matige wijze geschieden.
De heer Bots. M. d. V. Ik wensch op te merken, dat deze
aangelegenheid een punt van ernstige overweging bij ons
college heeft uitgemaakt, maar de armmeester behoort feitelijk
niet bij de administratie. De administratie behoort bij de
secretaresse-boekhoudster.
Wij hebben den tegen woordigen functionnaris een paar jaar
bijgewoond; wij kennen zijn werkkring en wij meenen, dat
hij als adjunct-administratief ambtenaar in een juiste positie
is. Hij krijgt dan een goede belooning voor hetgeen hij doet.
Hij staat gelijk met bevolkingsagent.
De heer Heemskerk zegt, dat de indeeling als adjunct-
administratief ambtenaar een ondergeschikte positie aangeeft,
maar ik wijs erop, dat in diezelfde klasse ook staat de hoofd
monteur le klasse. Dat is toch niet iemand, die een bepaald
ondergeschikte positie inneemt.
De armmeester is hoofdzakelijk voor den buitendienst en
niet voor de administratie. Hij is toegevoegd aan de admini
stratie, en adjunct-administrateur teekent zuiver zijn werkkring.
Daarmede wil ik niet zeggen, dat er voor hem geen kans
is om verder op te klimmen, maar het gaat niet aan dat hij
direct zijn baton de maréchal zou krijgen. Dat gebeurt met
geen enkelen ambtenaar.
De beraadslaging wordt gesloten en artikel 16 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De artikelen 17, 18 en 19 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 20, luidende:
«Burgemeester en Wethouders kunnen op aanbeveling van
het Burgerlijk Armbestuur onbezoldigde armbezoekers aan
stellen.
Op hen is het bepaalde bij de artikelen 16 lid 3, 17 lid 3,
18 lid 2 en 19 van toepassing."
De Voorzitter. Door de heeren Oostveen en van Stralen is
een amendement voorgesteld om artikel 20 te doen vervallen.
Ik zou willen opmerken, dat een amendement overbodig is;
men kan volstaan met tegen het artikel te stemmen.
De heer Oostveen. M. d. V. Wij zijn tegen artikel 20,
omdat wij, gelijk ik reeds gezegd heb, meenen dat het uit
moet zijn met dat geliefhebber van dames en heeren, die de
belangen van de armen hebben te behartigen.
De arbeidersklasse is daarop niet gesteld en daarom willen
wij niet, dat er onbezoldigde armbezoekers kunnen aangesteld
worden.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik had straks reeds iets willen
zeggen naar aanleiding van de uitlating van den heer Oostveen
over dat geliefhebber van dames en heeren op het stuk van
armenzorg, maar nu hij dat weder herhaalt, gevoel ik mij
gedrongen er een enkel woord over te zeggen.
De heer Oostveen doet het als het ware voorkomen, alsof
het haast een misdaad zou zijn wanneer men iets doet zonder
een geldelijke belooning daarvoor te verlangen.
Ik heb in de verschillende kringen van arbeiders meermalen
het verlangen hooren uiten, dat ook zij zitting zouden krijgen
in een bestuur van armenzorg, maar ik kan er uitdrukkelijk
bijvoegen, dat in diezelfde kringen nooit de bedoeling heeft
voorgezeten daarvoor een belangrijke belooning te krijgen. Er
zijn veel arbeiders, die in den vrijen tijd, waarover zij be
schikken, terwille van de goede zaak, terwille van het algemeen
belang en terwille van de armen gratis dergelijk werk zouden
willen doen. Ik wil er uitdrukkelijk tegen opkomen, dat men
het al meer en meer gaat beschouwen alsof het verkeerd is
in het algemeen belang gratis iets te doen. Een dergelijke
indruk mag niet worden gewekt, want er zijn honderden en
duizenden arbeiders, die een dergelijke zaak gratis willen
behartigen.
De heer Leman. M. d. V. Ik zou Burgemeester en Wethouders
willen verzoeken bij het benoemen van armbezoekers zooveel
mogelijk rekening te houden met alle gezindten.
De Voorzitter. Te zijner tijd zullen Burgemeester en Wet
houders gaarne met den wensch van den heer Leman reke
ning houden.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch den heer Wilmer
even te beantwoorden, want hij gaat van een absoluut onjuist
standpunt uit, als hij meent, dat wij ons amendement hebben
ingediend, omdat wij van oordeel zijn, dat al die diensten
moeten betaald worden. Dat is ons standpunt niet. Ons
standpunt gaat veel verder. Ons bezwaar tegen de onbezol
digde armbezoekers is dat, als dit artikel zoo wordt aange
nomen, wij een toestand zullen krijgen als wij tijdens het
bestaan van het Steuncomité hebben gekend. Dan zullen wij
zien, dat tot armbezoekers uitsluitend zullen worden benoemd
de zoogenaamde goed gesitueerde menschen uit de bezittende
klasse, die uit tijdverdrijf en om de verveling van zich af te
houden de philanthropie gaan beoefenen. In het Steuncomité
is het altijd precies eender geweest en mijn ervaring is, dat,
wanneer men aan dergelijke menschen, hoe goed zij het ook
bedoelen, de belangen van de bedeelden toevertrouwt, daat-
van zoo goed als niets terecht komt. In de practijk ziet men
in den regel, dat menschen, die het in de wereld goed
hebben, als het er op aankomt aan armen ondersteuning te
geven, al heel spoedig meenen, dat het voldoende is, zoodat
wij het een gevaar vinden zulke menschen op bezoek bij de
armen te laten gaan.
Dit is in deze ons standpunt en dat heeft met de vraag,
of wij die diensten betaald willen hebben, niets te maken.
Mijn lidmaatschap van het Steuncomité heeft mij geleerd,
dat wij aan dergelijke menschen, die graag den philanthroop
uithangen, zulk belangrijk werk niet kunnen opdragen en
dat, als wij het aan betaalde menschen opdragen, dit in het
belang van de armen moet worden geacht. Daarom hebben
wij ons amendement ingediend en ik hoop, dat na de ver
werping van de andere dit eene door den Raad zal worden
aangenomen.
De heer Bots. M. d. V. Ik begrijp niet goed het bezwaar,
dat men tegen dit artikel heeft. Burgemeester en Wethouders
kunnen volgens dit artikel op aanbeveling van het Burgerlijk
Armbestuur armbezoekers benoemen. Zooals straks is bepaald,
wordt het Burgerlijk Armbestuur naar vrije keuze door den
Raad daargesteld en wij kunnen dus aannemen, dat de
voorstellen, welke van het Burgerlijk Armbestuur afkomen, in
den regel in overeenstemming zullen zijn met de meening van
den Raad. Ook thans kan het Burgerlijk Armbestuur en de
Commissie van advies personen, die uit liefhebberij het werk
doen, als armbezoekers benoemen, maar tot dusverre is men
er niet in mogen slagen er ook maar één te vinden. In de
toekomst zou het echter kunnen voorkomen, want les idéés
marchent en, omdat vermoedelijk zulk een reglement lang zal
bestaan, kan een artikel als dit over eenige jaren nuttig zijn.
Wat betreft den aard van de behoeftigen, wil ik er op
wijzen, dat dezen volstrekt niet alleen zijn arbeiders of menschen,
uit de arbeiderskringen voortgekomen, integendeel, tegen
woordig zijn er tal van menschen, die geholpen moeten worden
terwijl zij tot voor korten tijd tot de goed gesitueerde personen
behoorden, doch door allerlei omstandigheden hulpbehoevend
geworden zijn.
Dat verschil in stand spreekt daar niet zoo sterk als men
het voorstelt. Het is niet zoo, alsof het alleen arbeiders
aangelegenheden zou betreffen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 20 wordt in stemming gebracht en met 19 tegen
8 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Kuivenhoven, Bisschop, Heemskerk,
van Tol, Eikerbout, Pera, Bots, van der Lip, J. P. Mulder,
de Lange, Oostdam, Splinter, van der Pot, Wilmer, van Gruting,
A. Mulder, van Hamel, Leman en Huurman.
Tegen stemmende heeren Oostveen, Dubbeldeman, van
Stralen, Groeneveld, de la Rie, mevrouw DubbeldemanTrago,
de heeren Knuttel en van der Zeeuw.
De artikelen 21 tot en met 26 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
In verband met de aanneming van het amendement van