420
MAANDAG 26 JULI 1920.
te brengen, toch nooit. Dan kan men evengoed deze verordening
afstemmen en den bestaande» toestand bestendigen. De benoe
ming van een commissie van bijstand voor dit doel is in strijd
met de Gemeentewet; die commissiën van bijstand kan men
alleen instellen volgens artikel 54 dei' Gemeentewet, waarvan
het tweede lid zegt:
Hij kan insgelijks, doch alleen op voordracht van Burge
meester en Wethouders, aan vaste commissiën zijner leden
opdragen, Burgemeesters en Wethouders in het beheer van
bepaalde takken van de buishouding der gemeente bij te staan."
Het Burgerlijk Aimbestuur is, zooals ik reeds zeide, geen
tak van de huishouding der gemeente en de heeren bereiken
dus niets anders, wanneer zij de zaak direct onder Burge
meester en Wethouders willen brengen, dan de handhaving
van den bestaanden toestand. Men kan er een anderen naam
aan geven, een ander plakkaat plakken op het bureau aan de
Hoogewoerd, maar men houdt den ouden toestand, zooals die
thans is, en er wordt geen modern armbestuur ingesteld.
De heer de Lange. M! d. V. Het komt mij voor, dat de
bezwaren van die heeren niet zoozeer gericht zijn tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders als wel tegen de
Armenwet. De Armenwet laat niet anders toe dan hetgeen
gij hebt uiteengezet; Burgemeester en Wethouders hadden
zelts niet- eens aan den Raad behoeven voor te stellen om de
commissie van advies, welke thans bestaat, in het leven te
roepen, want die commissie is noch vleesch, noch visch, omdat
noch de Armenwet, noch de Gemeentewet zulk een commissie
van advies kent. Wij hebben dus de keuze de zorg voor de
armen te laten bij Burgemeester en Wethouders of een
burgerlijk armbestuur op te richten. De bezwaren van de
heeren keeren zich dus tegen de Armenwet en deze kunnen
wij niet veranderen; daarvoor moet men in den Haag wezen.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik heb alle respect voor
uw wetskennis en voor uw wetsuitlegging, maar het kwam
ons toch voor, ook aan de hand van de Armenwet, dat hetgeen
wij voorstelden uitermate goed uitvoerbaar was. Het spreekt
van zelf, dat wij hoegenaamd niet gevoelen voor den toestand,
zooals die in Leiden bestond. Wij willen daarvan zoo spoedig
mogelijk af en het komt ons beter voor dat te doen in den
geest als wij liet voorstellen, vooreerst omdat wij dan een
beteren toestand krijgen en in de tweede plaats omdat de
Raad dan altijd veel meer invloed op den gang van zaken
zal hebben en behouden dan wanneer wij hier een burgerlijk
armbestuur gaan benoemen. Indien wij deze verordening aan
nemen, zal dat burgerlijk armbestuur geheel zelfstandig
werken, onder anderen geheel zelfstandig zijn in het bepalen
van de uitkeeringen, in de wijze van behandeling van de
ondersteuningen, ten aanzien van de vraag of de uitkeeringen
zullen gebeuren in geld dan wel in levensmiddelen. Buiten al die
dingen komt de Raad te staan, als deze verordening werkelijkheid
wordt, en onze bedoeling was alleen een betere editie van het
bestaande te bereiken. Ik zeg: een betere editie, dat wil zeggen,
dat. Burgemeester en Wethouders op zich nemen het beheer van
dezen tak van dienst. Ik zie niet in waarom een armbestuur
niet een deel van den gemeentedienst zou kunnen zijn. In
artikel 30 van de Armenwet staat, dat het evengoed kan
door Burgemeester en Wethouders als door een burgerlijke
instelling.
De heer de Lange. Burgemeester en Wethouders zijn geen
verantwoording verschuldigd aan den Raad, want het geldt
hier de uitvoering van een Rijkswet.
De heer van Stralen. Wij hebben gemeend, dat, met een
beroep op artikel 30 der Armenwet, de zaak door Burgemeester
en Wethouders kon geschieden en wij dan dezen gunstigen
toestand zouden krijgen, dat de Raad ten allen tijde Burgemeester
en Wethouders ter verantwoording kon roepen.
De heer de Lange. Neen!
De heer van Stralen. Mocht er in den geest van ons
voorstel een besluit worden genomen, dan zullen wij onge
twijfeld, indien er klachten van verschillenden aard zich
mochten voordoen, Burgemeester en Wethouders ter ver
antwoording roepen.
De heer de Lange. Dat helpt u niet.
De beer van Stralen. Dat zouden wij eens zien.
De heer Knuttel. Wat hebben zij het mooi ingepikt!
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders zijn aan den
Raad wegens het dagelijksch bestuur der gemeente verant
woording schuldig, maar de armenzorg behoort niet tot het
dagelijksch bestuur; bet betreft hier de uitvoering van een
Rijkswet. In een kleine gemeente of in een groote gemeente,
waar tal van kerkelijke en andere instellingen van weldadig
heid bestaan, is die groote rompslomp van een Burgerlijk
Armbestuur niet noodig en blijft de zaak in handen van
Burgemeester en Wethouders, maar dan heeft de Raad even
veel of even weinig te zeggen over Burgemeester en Wet
houders als over een Burgerlijk Armbestuur. Zij fungeeren
dan als Burgerlijk Armbestuur.
Zoo is het en «il men geen Burgerlijk Armbestuur, zoo
kan men zulks het gemakkelijkst bereiken door tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Dan
blijft de toestand zooals hij nu is. Men zou daarmede echter
niet verder komen. De commissie, waarvan de heer Bots voor
zitter is, zou meer ambtenaren moeten hebben en zij zou
staan direct onder Burgemeester en Wethouders en niet
onder den Raad, n.l. wat de benoeming betreft.
Als het inderdaad was zooals de heeren meenen, dan zou
men toch allicht te Amsterdam en den Haag, waar men ook
op de hoogte is, met een voorstel tot afschaffing van het
Burgerlijk Armbestuur gekomen zijn; maar dat is niet ge
schied. De heeren staan wat dit betrelt alleen.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik sta in mijn opvatting
niet alleen. In het gemeenteprogram van onze partij staat
ook als punt van gemeentepolitiek, dat wij moeten streven
naar direct gemeentebeheer wat betreft armenzorg. Ik mag
toch wel aannemen, dat de samenstellers van dat program
iets van de wet zullen weten.
De Voorzitter. Men kan zoo iets best op een partij-pro
gramma brengen, maar voor de verwezenlijking van zoo'n
program moet men bij de Staten-Generaal zijn. Zonder wets
wijziging kan men de Armenzorg niet onder rechtstreeksch
gemeentebeheer brengen.
Weet de heer van Stralen het beter, het is mij best. Laten
wij dan stemmen over de prealabele kwestie. Wij kunnen er
uren over praten; de heer van Stralen zegt, dat ik het mis
heb, en ik zeg dat hij het verkeerd heeft. Zoo kunnen wij
aan den gang blijven. Er zijn nog wel meer listige ik
bedoel het in een goeden zin menschen, die het elders
zouden geprobeerd hebben als het inderdaad kon. Als de
heeren van Stralen en Oostveen hun voorstel handhaven, dan
zal ik het in stemming brengen.
De heer van Stralen. Ja, Mijnheer de Voorzitter, ik trek
het voorstel niet in.
De heer de Lange. M. d. V. U kunt het niet in stemming
brengen.
De Voorzitter. Waarom niet? Dan zijn wij er des te
spoediger mede gereed. De heeren bereiken hetzelfde door
het voorstel van Burgemeester en Wethouders te verwerpen
maar willen zij het handhaven, dan zal ik het voorstel in
stemming brengen.
De heer van Stralen. M. d. V. Wij trekken ons voorstel
in, want wij zien wel dat op aanneming geen kans is.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Knuttel. M. d. V. Slechts wensch ik er de aan
dacht op te vestigen, dat voor mij deze geheele verordening
eigenlijk niets beteekent, omdat, zooals terecht in het praead-
vies wordt gezegd, de Armenwet de gemeente zoo aan banden
legt ten aanzien van de armenzorg, dat van een verbetering
van de armenzorg van eenigszins ingrijpenden aard hier
heelemaal geen sprake kan zijn.
Aangezien van een aanmerkelijke verhooging van de uit
keeringen en van aanmerkelijke uitbreiding van de onder
steuning en ook van wegneming van het krenkend karakter
van armenzorg geen sprake kan zijn, moeten wij elk stelsel
van verbetering van armenzorg, dat wil zeggen van de technische
uitvoering, eerder als een verslechtering opvatten, omdat het
instellen van een Burgerlijk Armbestuur, dat met zijn ambte
naren misschien de armbezoeken nauwkeuriger zal uitvoeren
en betere informaties zal inwinnen, tengevolge kan hebben,
dat minder uitkeeringen worden gedaan, meer personen van
ondersteuning worden uitgesloten en nieuwe dingen worden
uitgevonden waarom de uitkeering kan geweigerd worden.
Wanneer ik mij desondanks tegen deze verordening niet zal
verzetten, komt dat, aangezien daar deze andere overweging
tegenover staat, dat er voortaan geregeld een begrooting van
het Burgerlijk Armbestuur zal verschijnen, welke beter ge
legenheid zal geven tot critiek op de armenzorg en de open
baarheid van deze dingen in de hand zal werken. Dat is het
eenige voordeel, aan de instelling van een Burgerlijk Arm
bestuur verbonden, en daarom zal ik mij tegen deze verordening
niet verzetten.