MAANDAG 26 JULI 1920.
419
XXIX. Voorstel:
a. tot oprichting van een gemeente-instelling van Wel
dadigheid, als bedoeld in art. 2, lid 1, sub a, der Armen
wet (Burgerlijk Armbestuur);
b. tot vaststelling van de verordening, houdende Reglement
voor het Burgerlijk Armbestuur te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 224 en 225).
De Voorzitter. Aan de orde is tevens het voorstel van de
heeren Oostveen en van Stralen, luidende:
»Ondergeteekenden stellen voor de armverzorging te brengen
in rechtstreekse!) gemeentebeheer, met dien verstande, dat be
noemd worde een Commissie van Bijstand van B. en W. en,
zoo noodig, afzonderlijke commissies van toezicht voor bepaalde
deelen van den dienst."
De voorstellers geven daarbij de volgende toelichting:
»Ondergeteekenden meenen dat h§t van groot belang is dat
de armverzorging een tak van gemeentedienst wordt, omdat
daardoor de Raad onmiddellijken invloed heeft op den garig
van zaken, wat bij een zelfstandig werkend Burgerlijk Arm
bestuur niet het geval is.
Zij achten het zeer gewenscht, dat bijvoorbeeld voor de te
verleenen ondersteuningen B. en W. de verantwoordelijke
personen blijven."
Mag ik vragen, ot het voorstel ondersteund wordt? Aangezien
het voldoende ondersteund wordt, maakt bet een onderwerp
van beraadslaging en stemming uit.
Misschien is het niet ondienstig als ik vooraf weergeef de opinie
van Burgemeester en Wethouders over het voorsteldat zal wel
licht aanleiding kunnen geven tot verkorting van het debat.
Burgemeester en Wethouders meenen, dat de heeren van
een verkeerd standpunt uitgaan.
De zaak is deze. Ook volgens de oude Armenwet kon het
Burgerlijk Armbestuur door Burgemeester en Wethouders
worden waargenomen. Dat gebeulde in enkele plaatsen op
het platteland, waar men de kosten, verbonden aan een zelf
standig Burgerlijk Armbestuur, te hoog vond en in de tweede
plaatsingemeenten, waar een uitgebreide kerkelijke of parti
culiere armenzorg bestoud. Toen ik hier Burgemeester werd,
waren, meen ik, Leiden, Kampen en Zwolle de eenige steden,
waar geen Burgerlijk Armbestuur aanwezig was. De practijk
was toen, dat iedere vergadering van Burgemeester en Wet
houders begon, hetzij gedurende tien minuten, hetzij gedurende
een kwartier, met het bespreken van slechts enkele aanvragen
om onderstand vanwege de gemeente. In de oude tijden kon
zoo'n summiere behandeling geen kwaad, omdat er slechts
weinig aanvragen inkwamen, en het had ook een historische
beteékenis, aangezien in Leiden eigenlijk eeuwen lang de
Nederduitsch-Hervormde Kerk of, zooals zij eertijds heette,
de Gereformeerde Kerk tevens de burgerlijke armenzorg
waarnam. Dat was een zeer gecompliceerde inrichting, waarvan
onder andere het Huiszittenhuis err de broodbakkerij op den
Ouden Rijn nog overblijfsels zijn. Men had in die oude tijden
een gemengde commissie, bestaande uit het gemeentebestuur
en de diaconie van de Nederduitse!) Hervormde Kerk, welke
samen het Burgerlijk Armbestuur vormden. Gaandeweg werd,
vooral tijdens de oorlogsjaren, de waarneming vari de burger
lijke armenzorg door Burgemeester en Wethouders een onhoud
bare toestand, ook door de veel talrijker aanvragen om onder
stand die inkwamen. De taak werd te uitgebreid en in de
practijk kwam in de vergaderingen van Burgemeester eri
Wel houders in dat kwartier of dat half uur, ten slotte wel
soms een uur, de armenzorg niet tot haar recht, terwijl óók
de behandeling der gemeentezaken er ernstig onder ging lijden.
Had men die armenzorgzaken goed willen afhandelen, dan
hadden Burgemeester en Wethouders in hun vergaderingen,
die te half twee begonnen, bijv. eerst te half vijf met de be
spreking van de gemeentezaken kunnen aanvangen.
De Raad heeft toen in beginsel besloten een commissie voor
armverzorging in te stellen, terwijl aan Burgemeester en Wet
houders de nadere uitvoering van dat besluit werd opgedragen
deze commissie was echter een commissie van advies, welke,
onder verantwoordelijkheid van Burgemeester en Wethouders,
haar taak verrichtte. Op dit oogenblik is de toestand zoo, dat
eigeidijk Burgemeester en Wethouders nog degenen zijn, die
het Burgerlijk Armbestuur vormen, maai' onder hun verant
woordelijkheid wordt het werk gedaan door een commissie, die
het College in deze heet te adviseeren. Dien toestand wenschen de
heeren voorstellers eigenlijk te behouden. De heeren hebben er
een ópinie over, welke niet strookt met de wet, want zij denken,-
dat, wanneer Burgemeester en Wethouders de armenzorg voor
hun rekening hebben, zij volgens de bepaling van artikel 183
der Gemeentewet, welke zegt dat Burgemeester en Wethouders
wegens het dagelijkse!) bestuur der gemeente verantwoording
schuldig zijn aan den Raad, ook in dit opzicht door den Raad ter
verantwoording zullen kunnen worden geroepen. Dat hebben
zij mis. De armenzorg is bij de wet opgedragen hetzij aan
een burgerlijke instelling van weldadigheid, in „asu een arm
bestuur, hetzij aan Burgemeester en Wethouders. Artikel 30
van de Armenwet zegt, dat het bestuur van de burgerlijke
instelling en, bij gebreke daarvan, Burgemeester en Wet
houders van de gemeente, waar de arme zich bevindt, zonder
beroep beslissen op een verzoek om ondersteuning. Hut betreft
hier dus zuiver een medewerking aan de uitvoering van de
wet. De Raad heeft dus in casu even veel of even weinig
macht tegenover het Burgerlijk Armbestuur als tegenover het
college van Burgemeester en Wethouders. De Wethouders zijn
wel door den Raad gekozen, niet echter als leden van het
Burgerlijk Armbestuur als zoodanig, alleen als leden van het dage
lijkse!) bestuur en als zoodanig vormen zij, ouder mijn voorzitter
schap, volgens de wet het Burgerlijk Armbestuur. Indien dat niet
waar was en dit wel viel onder de gewone bevoegdheden van
den Raad, dan zou het zeker genoemd zijn in artikel 135
van de Gemeentewet, waarin die bevoegdheden zijn opgesomd.
Dat artikel luidt: »Aan hem behoort het maken van de
verordeningen, die in het belang der openbare, orde, zedelijkheid
en gezondheid worden vereischt en van andere, betreffende de
huishouding der gemeente."
Armenzorg, van oudsher bekend, is er absoluut niet in
opgenomen. En ook wordt er met geen woord van melding
gemaakt in artikel 179, waar gezegd wordt wat behoort tot het
dagelijksch bestuur der gemeente aan Burgemeester en Wet
houders opgedragen.
Daarentegen bepaalt artikel '193 van de Grondwet, dat het
armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der
Regeering en door de wet wordt geregeld. Daaruit blijkt dat
de armenzorg Rijkszaak is en dat Burgemeester en Wethouders
op dit gebied optreden als uitvoerders der wet en derhalve
daarvoor geen verantwoording verschuldigd zijn aan den Raad.
Het blijkt ook hieruit, dat oorspronkelijk in artikel 32 der
Armenwet de Regeering aan den arme ook beroep op Gedepu
teerde Staten heeft willen toekennen, een ander rad van het
raderwerk bij de uitvoering van wetten betrokken; dat is
wel vervallen, maar daarentegen is gebleven artikel 32, le lid,
dat aldus luidt: »Indieri ondersteuning wordt geweigerd met
de kennelijke bedoeling om armen van ondersteuning uit te
sluiten op gronden, niet overeenkomende met de bestemming
van de burgerlijke armenverzorging, kan door Ons worden
beslist, dat ondersteuning moet worden toegekend."
Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat de armenzorg niet behoort
tot de taak van den Raad, doch zuiver en alleen tot die van
Burgemeester en Wethouders, die geroepen zijn de wet uit
te voeren.
Het is te begrijpen, dat er in sommige Gemeenteraden een
strooming is om het Burgerlijk Armbestuur af te schaffen,
opdat men dan Burgemeester en Wethouders ter verantwoording
zou kunnen roepen en hun zou kunnen vragen: waarom heeft
die of die maar f 6.ondersteuning gekregen en niet ƒ8.
Maar dat berust op een misverstand; dit is in elk geval uit
gesloten, ook wanneer er geen Burgerlijk Armbestuur is.
Eigenlijk is de macht van den Raad grooter, wanneer er
een Burgerlijk Armbestuur is, want de Raad heeft de begrooting
van het Burgerlijk Armbestuur goed te keuren en zijne leden
te benoemen.
Als het voorstel van de beide heeren werd aangenomen,
dan zou ons dat niets verder brengen; men zou den ouden
toestand bestendigen, dien de voorgestelde verordening juist
wil veranderen.
Twee jaar geleden zijn Burgemeester en Wethouders zelf
begonnen om een soort Burgerlijk Ar mbestuur in te voerenzij
zagen in, dat het geen taak mee^ was voor hun College; het
was hun geheel ontgroeid. Als men een behoorlijke armenzorg
wil hebben, dan kan men het niet overlaten aan het College
van Burgemeester en Wethouders, dat, als het vergadert, altijd
eenigen tijd aan armenzorg zou moeten wijden. Het schaadt
het gemeentewerk en het schaadt de armenzorg.
Wij hebben het voorstel gedaan ten einde te verkrijgen
een betere armenzorg, en volstrekt niet omdat wij van de
verantwoordelijkheid af willen zijn of zoo iets.
De positie van deri Raad blijft geheel dezelfde.
Mochten de heeren toch van een andere opinie zijn, laten zij
het voorstel van Burgemeester en Wethouders dan afstemmen
dan houden wij wat wij hebben, maar het-zou schade doen
aan de armenzorg hier ter stede.
Ik heb dit in het midden gebracht, opdat men beter de
beteekenis van dit voorstel zou weten.
De heer Oostveen. Onze bedoeling is, dat de armenzorg
niet meer het cachet zal dragen, hetwelk zij op net oogenblik
heeft en zij onder een bepaalden gemeentedienst komt, een
goed georganiseerden gemeentedienst. Wij willen eraan ver
binden betaalde ambtenaren, die daai voor zorgen. Kortom, wij
willen van de armenzorg wegnemen het cachet van bedeeling
en liefdadigheid.
De Voorzitter Ik wensch nog één ding uit te leggen.
De heeren bereiken door dit voorstel hun doel, de armenzorg
via Burgemeester en Wethouders direct bij den Gemeenteraad